Specifiek rapporteren. Herhalingsles

Specifiek rapporteren
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Specifiek rapporteren

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Wat weet je nog over het specifiek rapport? Doe de quiz!
  • Uitwerken casus aan de hand van checklist

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Je kunt een casus uitwerken tot een compleet specifiek rapport.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog over het specifiek rapport?

Slide 4 - Open vraag

1
2
3
4
5
6
7
8
avondbar
adressering
openingszinnen
beschrijving incident
beschrijving maatregelen
hervatting werkzaamheden
verwijzing naar dienstrapport
Sluitzin

Slide 5 - Sleepvraag

Hoe mag je een openingszin beginnen?
A
Op dinsdag 7-6-2043...
B
Op zekere dag gebeurde het dat ...
C
Op maandag 3 mei 2030...
D
Op 14 augustus 2012...

Slide 6 - Quizvraag

Waar schrijf je de naam van je leidinggevende?
A
In de AVONDBAR
B
In de openingszinnen
C
In de AVONDBAR en de opening
D
In de sluitzin

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn redenen van wetenschap?
A
Ik zag, ik hoorde, ik bemerkte
B
Ik zag, ik rook, ik voelde
C
Ik bemerkte, ik constateerde
D
Wie, wat, waar, wanneer

Slide 8 - Quizvraag

Waarom moet je de redenen van wetenschap gebruiken?
A
Daarmee beschrijf je je zintuiglijke waarneming.
B
Omdat je dan niet snel iets vergeet op te schrijven.

Slide 9 - Quizvraag

De 7 W's....
A
moet je allemaal vermelden in je rapport.
B
zijn een hulpmiddel om geen feiten over te slaan.

Slide 10 - Quizvraag

Welke gegevens moet je opschrijven van slachtoffers, getuigen en deskundigen?
A
Naam, adres, en woonplaats
B
Naam, adres, woonplaats, en signalement
C
Naam, adres, woonplaats en verklaringen

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer moet je een zo goed mogelijk signalement geven?
A
Als er iemand gewond is
B
Als er een verdachte is aangehouden
C
Als er een verdachte is weggevlucht
D
Altijd als er sprake is van een verdachte

Slide 12 - Quizvraag

Welke gegevens moet je opschrijven als de politie ter plaatse is geweest?
A
Hoe laat ze arriveerden en vertrokken
B
Wat hun namen waren
C
Welke info je met hen hebt uitgewisseld
D
Al deze dingen

Slide 13 - Quizvraag

Als er sprake is van een ongeval...
A
moet je altijd de schade beschrijven.
B
hoef je de schade niet te beschrijven, want dat doet de politie.
C
hoef je de schade niet te beschrijven, want dat doet de verzekering.

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is het beste?
A
De bestuurder zag de vrouw over het hoofd en reed haar aan.
B
De bestuurder reed de vrouw aan.
C
De bestuurder reed de vrouw opzettelijk aan.
D
Ik zag dat de bestuurder de vrouw aanreed.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een juiste formulering van de sluitzin?
A
Dit rapport is opgemaakt, gesloten en ondertekend ...
B
Dit rapport is naar waarheid opgemaakt en ondertekend...
C
Dit rapport is opgemaakt en ondertekend...

Slide 16 - Quizvraag

Wat ga je nu doen?
  • Maak of verbeter de casus uit les 4.6.
  • Je mag gebruikmaken van een checklist over wat er in dit rapport moet.
  • Lever voor feedback de casus in via les 4.6 (eerste keer) of les 4.8 (tweede keer).
  • Klaar? Ga dan verder met een casus uit het mapje 'Rapporteren, casussen'.

Slide 17 - Tekstslide


A

Slide 18 - Quizvraag


A

Slide 19 - Quizvraag