de grote woordsoortenquiz

De grote woordsoorten/zinsdelen quiz!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

De grote woordsoorten/zinsdelen quiz!

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf alle lidwoorden op

Slide 2 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
woord dat je in één keer snapt, het kan op zichzelf staan
je kan er een lidwoord voorzetten.


Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Doewoord,
deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat.
Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten.
bekendste vorm: persoonsvorm.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht: vervoeg de  werkwoorden branden en fietsen.


Slide 6 - Tekstslide

Doe het zo:
tijd van nu:
ik:
jij:
wij:


tijd van toen:
ik:
jij:
wij:

wij hebben: (vd)

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Voegt iets bij een zelfstandig naamwoord, daardoor wordt het duidelijker. Het is echter ook een voltooid deelwoord.

opdracht:
Maak van de volgende werkwoorden een bijv.gebr.vd.

Slide 8 - Tekstslide

lopen:                     de ............. race
eten:                       De ......... boterham
schrijven:             Het ........... boek
voorbereiden:    De ........... speurtocht
verlichten:           De ...... paadjes

Slide 9 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
voegt iets bij een zelfstandig naamwoord, (ook wel sierwoord) daardoor wordt het duidelijker.

Opdracht:
Maak in 30 sec de volgende zin zo lang mogelijk door alleen maar bn te gebruiken:

Slide 10 - Tekstslide

De tafel

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Zinsdelen

Slide 13 - Tekstslide

Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
• Je maakt een vraagzin van de zin
•de tijd waarin de zin staat veranderen
• enkelvoud/meervoud veranderen

Slide 14 - Tekstslide

Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord!
dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.

Slide 15 - Tekstslide

lijdend voorwerp
wat (of wie) + gez + ond


Slide 16 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
aan wii?

Slide 17 - Tekstslide

Morgen koop ik appelmoes.
Zoek het gezegde, onderwerp
lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 23 - Quizvraag

Hou oud ben jij?

Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 24 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

wat is de pv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden

Slide 25 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

Wat is het lv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
hun baarden
D
de drieëndertig mannen

Slide 26 - Quizvraag