Talent 3.9 hoofdletters les 2 (+ 4.9)

Hoofdstuk 3.9: hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters
Na deze les weet je wanneer je hoofdletters schrijft.
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3.9: hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters
Na deze les weet je wanneer je hoofdletters schrijft.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wanneer gebruik je hoofdletters?
- aan het begin van een zin (De zon schijnt.);
- bij eigennamen (Amber de Groot);
- voor feestdagen en historische gebeurtenissen 
(Allerheiligen / Tweede Wereldoorlog);
- aan het begin van een citaat, NA de dubbele punt
(De man zei: "Hé joh, loop eens door.!).

Slide 3 - Tekstslide

Noem drie van de zeven regels wanneer je GEEN hoofdletter schrijft.

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

s middags kregen de leerlingen les van mevrouw wattimena.

Slide 7 - Open vraag

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

wij gaan in februari naar zuid-duitsland om daar het zwarte woud te verkennen.

Slide 8 - Open vraag

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

8 procent van de leerlingen wilde niet mee naar het rijksmuseum.

Slide 9 - Open vraag

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

lust je nog een glaasje coca cola?

Slide 10 - Open vraag

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

op valentijnsdag gaan we met ons gezin naar restaurant stallen.

Slide 11 - Open vraag

Typ de onderstaande zin over. Zet hoofdletters op de juiste plaatsen.

‘t wordt helemaal niks met mijn concentratie nu het al bijna voorjaarsvakantie is.

Slide 12 - Open vraag

   4.9 spelling
Leerdoelen:

  • Je leert deze leestekens juist gebruiken;
    > accent, trema, apostrof
    > weglatingsteken en koppelteken

Slide 13 - Tekstslide

Accent


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Typ de onderstaande woorden over. Zet de accenten op de goede plaats.

cafe, creche, feteren, variete, intoduce, enquete, scene, rose, gene

Slide 17 - Open vraag

Trema

Slide 18 - Tekstslide

Trema

Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken 
hoe je een woord uitspreekt.

Slide 19 - Tekstslide

Trema
voorbeeld
geillustreerd

als je dit ziet, zou je de ei als 1 klank uitspreken,
maar dat is niet de bedoeling.

Slide 20 - Tekstslide

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.
geïllustreerd
ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 21 - Tekstslide

Trema

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.


Nog een voorbeeld: reünie (reunie)

Slide 22 - Tekstslide

Trema
Kijk naar het verschil in uitspraak:

ideeen  <ideen>
ideëen <idejeen>
ideeën <ideejen>

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Trema of niet?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 25 - Quizvraag

drieendertig
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 26 - Quizvraag

Trema?
Welke vorm is onjuist?
A
gevarieerd
B
geïllustreerd
C
gekopieerd
D
gefinanciërd

Slide 27 - Quizvraag

Apostrof

Slide 28 - Tekstslide

Apostrof
De apostrof is verplicht als een naam of zelfstandig naamwoord

 > eindigt op een lange klank die met één enkele a, i, o, u of y wordt geschreven: 
Anna's jas, Evi's moeder, Otto's jas, Adu's tas, Randy's moeder, nota's, puppy'tje

> eindigt op een enkele e die als 'ee' klinkt:
Zoë's baan

>  een afkorting is en verlengd/verkleind wordt:
sms'en, cd'tje en vwo'er

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Waar staat de apostrof goed?
A
s'Woensdags
B
's Woensdags
C
M&Ms'
D
A'4tje

Slide 31 - Quizvraag

Waar is de apostrof onjuist geplaatst?
A
Levi's spijkerbroek
B
Felix's studie
C
Otto's huis
D
mijn vaders auto

Slide 32 - Quizvraag

Hoe schrijf je onderstaand woord?

BNer
A
BNer
B
BN-er
C
BNër
D
BN'er

Slide 33 - Quizvraag

Weglatingsstreepje

Slide 34 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Gebruik je om een deel van een woord weg te laten en wordt alleen gebruikt als je woorden aan elkaar schrijft. 

Slide 35 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Gebruik je om een deel van een woord weg te laten en wordt alleen gebruikt als je woorden aan elkaar schrijft. 

Slide 36 - Tekstslide

Bijvoorbeeld 
Op -  en aanmerkingen
varkenshouder en - boer

Slide 37 - Tekstslide

Koppelteken

Slide 38 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 39 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 40 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 41 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 42 - Tekstslide

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 43 - Quizvraag

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 44 - Quizvraag

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 45 - Quizvraag

Hoe schrijf je: onderzeeer
A
onderzeeeer
B
onderzeeër
C
onder-zeeër
D
onder-zee-er

Slide 46 - Quizvraag

Welke combinatie is juist?
A
Im - en export
B
- zaken en bijzaken
C
- kool en boeren-
D
Rode kool en - -

Slide 47 - Quizvraag

Hoe schrijf je: geinteresseerd
A
geinteresseerd
B
geïntereseerd
C
ge-interesseerd
D
geïnteresseerd

Slide 48 - Quizvraag

Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 49 - Quizvraag

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 50 - Quizvraag

Yes, ik begrijp hoe het zit met
hoofdletters en leestekens !
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

Hoofdstuk 4.9: leestekens
HS 3.9:
> Maak opdracht 6, 7, 8, 9
(tenzij je 6 en 8a mocht overslaan,
dit heb je bepaald bij opdracht 2)
HS 4.9:
> Maak opdracht 1a (alleen leestekens) en 1b.
> Maak opdracht 7+8b (alleen leestekens)
  


Slide 52 - Tekstslide