2022_week25_2mh_les1_Wiederholung Grammatik

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Du hast 3 min für:

Je hebt 3 min om: 

• te gaan zitten
• jas uit
• oortjes uit
• mobiel in je tas
• laptop gesloten op tafel
• boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

• Wiederholung Grammatik









• Abschluss/Hausaufgaben
  

Am Ende der Stunde........

-  heb je geoefend voor de repetitie

Schrijf het schema over! Vul de ontbrekende 

modale hulpwerkwoorden in 

Meine Mutter ............morgen zum Flughafen.

Ich ......... nicht, wann der Test ist.

Paolo............am liebsten Koch werden.

...........du am Samstag mit zum Fußballspiel?

Schrijf de rijtjes van haben en sein in het Duits!

sein-reisen..........................Sie in Ihrem Leben viel.......................?

haben-leben.....................er lange in den Niederlanden...................?

haben-tanzen Meine Schwester.............heute..........................

haben-kochen ...............du gestern das Abendessen.................

haben-arbeiten ...............ihr viel.............?

sein-sein ................du in Berlin.............?

Schrijf de Nederlandse voorzetsels die bij de vierde naamval horen en de persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval met de Duitse vertaling!

Havo schrijft ook de voorzetsels van de 3e naamval!

Voorzetsels met de 3e naamval (Präpositionen mit dem Dativ)

• aus 
• bei
• mit
• nach
• seit
• von 
• zu

• uit
• bij
• met
• na/naar
• sinds
• van
• naar...toe

• Als in een zin één van deze voorzetsels staat dan weet je dat het persoonlijk voornaamwoord erachter een 3e naamval krijgt (meewerkend voorwerp).
  

Für.........(mij) eine Kaffee bitte.

Wir feiern nicht ohne...........(jullie)

Durch.........(hem) kann ich Apfelkuchen backen.

Ich habe nichts gegen.........(jou)

Is eine Torte onderwerp of lijdend voorwerp.
Ich backe eine Torte.

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp

Is das Essen onderwerp of lijdend voorwerp.
Das Essen hat mir gut geschmeckt.

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp

Schrijf de vorm van het werkwoord fahren voor ieder persoonlijk voornaamwoord!

...........ihr mit dem Bus?

1. fahre
2. fahrt
3. fahren
4. fährt

Das Kind ................im Sand.

1. grabe
2. gräbt
3. grabt
4. graben

Du.............gern.

1. schlafen
2. schlafe
3. schläft
4. schläfst

Der Junge ...............den Ball.

1. fängt
2. fangen
3. fangt
4. fängst

An die Arbeit 

Kies wat je wilt oefenen mavo leerlingen:

Je kan schrijven of online oefenen

Schrijven:

• modale hulpwerkwoorden blz. 53
• voorzetsels 4e naamval blz. 69
• rijtjes haben & sein blz. 143
• werkwoord fahren blz. 93
• voltooid deelwoord blz. 59
• schema der en ein-groep blz. 76-77

Na klar online:

Versterk jezelf 

• müssen, wissen, wollen
• onderwerp en lijdend voorwerp
• persoonlijk voornaamwoord na voorzetsels

Test jezelf

• 5.1, 5.2, 5.4, 5.5 en 6.1 en 6.4 alleen havo

Am Ende der Stunde........

-  heb je geoefend voor de repetitie

Hausaufgaben

Lernen: 

Leren voor de repetitie

Abschluss

Niet inpakken - luisteren

• na startsignaal: inpakken
• wel blijven zitten - stil
• dan sluit ik de les af!
• dan: klaar :)

Vielen Dank! Auf Wiedersehen!