Naamw.gez en voorzetselvoorwerp

Welkom!
Nederlands is mijn goedste vak
Dat had je niet gedenkt he?
Ik heb alles opgezoekt
en in mijn schrift geschrijft.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands is mijn goedste vak
Dat had je niet gedenkt he?
Ik heb alles opgezoekt
en in mijn schrift geschrijft.

Slide 1 - Tekstslide

Regels tijdens de les 
  • Geen telefoons (behalve wanneer ik het zeg): ook niet op tafel, want dan neem ik ze in en kan je ‘m pas om 17:00 ophalen.
  • Geen huiswerk: verwijdering uit de les, e-mail naar ouders
  •  Geen spullen: verwijdering uit de les, e-mail naar ouders
  •  Brutaal en verwijdering uit de les, onacceptabel nakomen gedrag: e-mail naar ouders en nakomen

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Instructie 
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

LESDOEL

- ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is en hoe je dit moet vinden in een zin.
- ik weet wat het voorzetselvoorwerp is en hoe ik dit kan vinden in een zin. 


Slide 4 - Tekstslide

Opdracht vervoegen en belangrijke woorden 
1 . Waarom (houden) je broer niet van horrorfilms?  Zet in tegenwoordige tijd
2. technicus ->Verkleinen
3. technicus -> Meervoud
Welke betekenis hoort erbij? 
  • evenals    ->A: maar, aan de andere kant
  • dwars        ->B: rebels, onhandelbaar 
  • echter       ->C: enzovoort, en zo, et cetera, etc.
  • enz.            ->D: net als, ook


Slide 5 - Tekstslide

Opdracht vervoegen en belangrijke woorden 
1. Waarom (houden) je broer niet van horrorfilms? ->houdt
2. technicus -> technicusje
3. technicus ->technici
Welke betekenis hoort erbij?
  • evenals    ->D: net als, ook
  • dwars        ->B: rebels, onhandelbaar 
  • echter       ->A: maar, aan de andere kant
  • enz.            ->C: enzovoort, en zo, et cetera, etc. 

Slide 6 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Het naamwoordelijk gezegde 
Vind je het lastig om te bepalen of je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, stel jezelf dan steeds drie vragen.
1. Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Nee-> ww.gez.
2. Is dat koppelwerkwoord ook het belangrijkste werkoord in de zin? ja-> ga door naar vraag 3. nee-> deze zin heeft een ww.gez.
3. Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Het naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nd) van het naamwoordelijke gezegde (ng) kan een zelfstandig naamwoord zijn.

Moniek is een pestkop. nd ng = een pestkop
Het naamwoordelijk deel kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn.
Moniek is mooi. nd ng = mooi


Slide 11 - Tekstslide

Kijk of er in de volgende zinnen sprake is van een naamwoordelijk gezegde:

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.
persoonsvorm: wil
onderwerp: mijn zusje
alle werkwoorden: wil worden
Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord? Ja, worden
Staat in de zin een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? Ja, schrijfster over mijn zusje=schrijfster
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde: wil schrijfster worden

Slide 12 - Tekstslide

Hoe zoek je het nw gez? 
1. zoek de pv, ow en overige werkwoorden in de zin.
2. Stel de vraag: wat?+pv+ ow+ overige ww. Het antwoord is het naamwoordelijk deel. Check ook of er een koppelwerkwoord bij zit.
3. Noteer het nw.gez: pv+ naamwoordelijk deel+ overige ww.

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdracht
Maak opdracht 1 over het naamwoordelijk gezegde 
timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 18 - Quizvraag

Is het een werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk gezegde(ng)?
Hoe lang is hij al populair?
A
wg: is
B
ng: is
C
wg: is populair
D
ng: is populair

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord is geen koppelwerkwoord?
A
Worden
B
Blijven
C
Lijken
D
Rijden

Slide 20 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was gisteren ziek geworden
C
NG= was ineens ziek geworden
D
NG= was ziek geworden

Slide 23 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quizvraag

Stap 7: bijwoordelijke bepaling.
Je vindt bijwoordelijke bepalingen door vraagwoorden te gebruiken, zoals:
A
de, het, een
B
waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee
C
ik, jij, zij, hem
D
wie, wat

Slide 25 - Quizvraag