N4.3 - Week 3 - Beeldspraak, tekstverbanden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 3

Wat betekent GERING?

1. middelmatig
2. klein
3. groot

Wat betekent HOGE OGEN GOOIEN?

1. je ogen wijd open hebben
2. iemand vertrouwen
3. een grote kans maken
4. iemand aardig vinden

Wat betekent VIRTUEEL ?

1. echt
2. niet echt

Wat betekent COMPENSEREN ?

1. goedmaken
2. uitgeven
3. diep nadenken
4. ontvangen

Wat is een ATTRIBUUT?

1. een vraag
2. een belediging
3. een voorwerp

Beeldspraak 3F

Kies bij de betekenis het juiste spreekwoord/de juiste uitdrukking.

Ongenuanceerd

1. Je nek uitsteken.
2. Ergens in verzeild raken.
3. Het topje van de ijsberg.
4. Kort door de bocht.

Een nutteloze handeling verrichten

1. Het topje van de ijsberg.
2. De wind van voren krijgen.
3. Water naar de zee dragen.
4. Schoenmaker, blijf bij je leest.

Vervelend behandeld worden, nadat je zelf anderen vervelend hebt behandeld.

1. Het onderspit delven.
2. Lachen als een boer met kiespijn.
3. Een koekje van eigen deeg krijgen.
4. Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.

Verliezen

1. Hoog van de toren blazen.
2. Het onderspit delven.
3. Hoogmoed komt voor de val.
4. Met de handen in het haar zitten.

Diegenen met het minst verstand ervan hebben vaak het hoogste woord.

1. Holle vaten klinken het hardst.
2. Er schuilt een addertje onder het gras.
3. De wind van voren krijgen.
4. Iets aan je laars lappen.

Iets doen wat buiten zijn bevoegheid gaat.

1. Dat is lood om oud ijzer.
2. Buiten zijn boekje gaan.
3. De stoute schoenen aantrekken.
4. De lachende derde zijn.

Je ergens niets van aantrekken.

1. Iets aan je laars lappen.
2. De wind van voren krijgen.
3. Je in de kaart laten kijken.
4. Je kaarten op tafel leggen.

Je bedoelingen tonen.

1. Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
2. Je in de kaart laten kijken.
3. Je kaarten op tafel leggen.
4. Je moet het ijzer smeden als het heet is.

Iemand die in zijn doen en laten op één van zijn ouders lijkt.

1. Een goede buur is beter dan een verre vriend.
2. Men moet geen slapende honden wakker maken.
3. Hoogmoed komt voor de val.
4. De appel valt niet ver van de boom.

Aan iets moeilijks durven beginnen.

1. De stoute schoenen aantrekken.
2. Een koekje van eigen deeg krijgen.
3. Iets uit je mouw schudden.
4. Schoenmaker, blijf bij je leest.

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord MAAR?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. conclusie

Welk teksverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?

1. tegenstelling
2. opsomming
3. voorbeeld

Wat is het DOEL van een grafiek over de gemiddelde temperatuur in Friesland?

1. overtuigen
2. amuseren
3. informeren
4. activeren

Welk signaalwoord geeft een
oorzaak - gevolg aan?

1. dus
2. maar
3. doordat
4. en

Wat is het tekstverband van het signaalwoord DAARMEE?

1. conclusie
2. oorzaak - gevolg
3. doel - middel
4. opsomming

Planning

Week 4: Geen les (studiedag)

Week 5: Toetsweek

Week 6: Boektoets