Leesvaardigheid hfd. 5 en 6

Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands hoofdstuk 5 & 6
vwo 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands hoofdstuk 5 & 6
vwo 2

Slide 1 - Tekstslide

Aan welke begrippen denk je als we het hebben over leesvaardigheid? Noem er drie.

Slide 2 - Open vraag

Onderwerp
Hoofdgedachte
Deelonderwerpen 
Tussenkopjes
Kernzinnen
Feiten
Meningen en argumenten
Opbouw van de tekst
Tekstdoel
Functie inleiding
Functie slot
Functie afbeelding
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Wat geeft een chronologisch verband aan?
A
In welke tijdsvolgorde iets is gegaan.
B
Een opsomming
C
Een oorzaak-gevolg
D
Een mening met argument

Slide 4 - Quizvraag

Verband
1.Oorzakelijk
2.Doel-middel
3.Samenvattend
4.Voorwaardelijk
5.Toegevend
6.Concluderend
7.Redengevend
8.Vergelijkend
Signaalwoorden
Omdat
Evenals
Daardoor
Dus
Om te
Kortom
Tenzij
Ook al

Slide 5 - Sleepvraag

Kritisch lezen
Let op de volgende onderdelen om te bepalen of een tekst betrouwbaar is. 
  • Is de auteur deskundig?
  • Is de auteur onpartijdig?
  • Kan je iets te weten komen over het beroep of de opleiding van de auteur? Sluit dit aan bij zijn/haar onderwerp?

Slide 6 - Tekstslide

Kritisch lezen
Let op de volgende onderdelen om te bepalen of een tekst betrouwbaar is. 
  • Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd?
  • Is de informatie in de tekst niet verouderd?
  • Zijn de mensen die aan het woord komen betrouwbaar en deskundig? Komen voor- en tegenstanders aan het woord?


Slide 7 - Tekstslide

Kritisch lezen
Let op de volgende onderdelen om te bepalen of een tekst betrouwbaar is. 
  • Klopt het wat de auteur zegt? Klinkt het logisch of laat hij/zij dingen weg?
  • Zijn de argumenten van de auteur sterk of kun je er makkelijk iets tegen inbrengen?

Slide 8 - Tekstslide

Je leest een tekst uit 2018 over epidemieën. Is deze tekst betrouwbaar?
A
Ja, er komen niet vaak epidemieën voor.
B
Nee, alle teksten uit 2018 zijn niet betrouwbaar.
C
Ja, er wordt weinig onderzoek gedaan naar epidemieën.
D
Nee, sinds 2018 is er veel veranderd op het gebied van epidemieën.

Slide 9 - Quizvraag

Dhr. Doorn heeft een tekst geschreven over spelling in de Nederlandse taal. Is deze tekst betrouwbaar?
A
Ja, dhr. Doorn is hoogopgeleid.
B
Nee, dhr. Doorn spelt verschrikkelijk slecht.
C
Nee, dhr. Doorn is gespecialiseerd in aardrijkskunde.
D
Ja, dhr. Doorn maakt nooit spelfouten.

Slide 10 - Quizvraag

Publiek bepalen
Met behulp van de kenmerken van een tekst kan je bepalen welk publiek de tekst heeft. 
Je let op de volgende vier onderdelen:
  • Onderwerp
  • Publicatieplaats(bron)
  • Taalgebruik
  • Lay-out

Slide 11 - Tekstslide

Onderwerp
Het onderwerp geeft je informatie over het publiek. 

Gaat een tekst over zweefvliegen, dan zal het wellicht voor zweefvliegsporters geschreven zijn.
Gaat een tekst over speeltuinen, dan zal het voor ouders met jonge kinderen geschreven zijn

Slide 12 - Tekstslide

Publicatieplaats(bron)
De publicatieplaats, de plek waar je de tekst kan vinden, geeft je informatie over het publiek. 

Staat een tekst in de Donald Duck, dan zal het bedoeld zijn voor jongere kinderen.
Staat een tekst in een vakblad, dan zal het bedoeld zijn voor die beroepsgroep. 

Slide 13 - Tekstslide

Taalgebruik
Zijn er lange zinnen en moeilijke woorden, dan zal het voor een volwassener publiek geschreven zijn.
Zijn er korte zinnen en makkelijke woorden, dan denk je eerder aan jongeren of kinderen.
Staan er specifieke vaktermen, vakjargon genaamd, in de tekst, dan zal het voor een bepaalde beroepsgroep geschreven zijn. 

Slide 14 - Tekstslide

Lay-out
Teksten voor jongeren of kinderen  of een algemeen publiek zullen vaak meer kleur bevatten en afbeeldingen en aandacht willen trekken.
Teksten voor beroepsgroepen of volwassenen zijn vaker gewoon in het zwart-wit, met langere stukken en weinig/geen afbeeldingen. 

Slide 15 - Tekstslide

Je leest een recensie over scootmobielen. Voor welk publiek is deze tekst bedoeld?

Slide 16 - Open vraag

Je leest een tekst met lange zinnen en moeilijke woorden in het NRC. Voor wie is deze tekst bedoeld?

Slide 17 - Open vraag

Je ziet een tekst met veel plaatjes van kinderen, korte alinea's en veel kleur. Voor wie is deze tekst?

Slide 18 - Open vraag

Heb je nog uitleg nodig over bepaalde onderwerpen? Zet je naam + onderwerp hieronder

Slide 19 - Open vraag

Heb je nog hulp nodig bij het maken van een opdracht? Zet je naam hieronder.

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag!
Hoofdstuk 5 Nieuw Nederlands uit het boek

Verplichte opdrachten: 1, 2 & 4(waarschijnlijk al af)
Keuze-opdrachten: 8(herhaling), 9(verdieping) of 10
Kies één opdracht van de keuze-opdrachten!

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Hoofdstuk 6 Nieuw Nederlands uit het boek

Verplichte opdrachten: 1, 2 & 3
Keuze-opdrachten: 7(herhaling), 8(verdieping) of 9.
Kies één opdracht van de keuze-opdrachten!

Slide 22 - Tekstslide