Trainingsleer 2022

Trainingsleer
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
bsmMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Trainingsleer

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw van een spier
Spier:  bestaat uit cellen. Beweging is mogelijk doordat zij zich samentrekken en ontspannen.

3 soorten spierweefsel:
  • Glad spierweefsel
  • Dwarsgestreept spierweefsel,
  • Hartspierweefsel

Slide 2 - Tekstslide

Dwarsgestreepte spierweefsel
  • Bevindt zich in de sketelspieren (is een spier die bevestig is tussen twee delen van het skelet)
  • Deze spieren kun je bewust aansturen en je bepaalt dan zelf hoe jij je lichaam beweegt.
  • Dwarsgestreepte spieren zitten d.m.v. pezen vast aan je botten.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

 Type I spiervezels

  • Worden langzame of rode spiervezels genoemd. 
  • Brengen veel energie voort, maar met weinig kracht. Bestand  tegen vermoeidheid. 
  • Belangrijk voor een goede lichaamshouding 
  • Duursporters

Slide 6 - Tekstslide

Type II spiervezels
  • Worden ook wel snelle of witte spiervezels genoemd. 
  • Kunnen snel samentrekken en veel kracht voortbrengen.
  • Worden snel moe en zijn niet voortduren actief
  • Sprinters

Uit welk type vezels een spier bestaat, is afhankelijk van de functie van die spier.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Type 1; slow twitch 

Rode vezels
Bevat veel mitochondriën
Hoge aerobe capaciteit
Duurkracht
Denk aan een koe

Type 2; fast twitch 

Witte vezels
Groter dan type 1
Lage aerobe capaciteit
(Sub) maximale kracht
Denk aan een kip

Slide 9 - Tekstslide

Grond motorische eigenschappen

  • Coördinatie
  • Lenigheid
  • Uithoudingsvermogen
  • Kracht
  • Snelheid 

Slide 10 - Tekstslide

welke grond motorische eigenschappen herken je bij voetbal?

Slide 11 - Tekstslide

belangrijke grond motorisch eigenschappen voor turnen?
Leg kort uit.

Slide 12 - Woordweb

Verschillende soorten krachtlevering

Slide 13 - Tekstslide

Trainen van de spier
  • Na het trainen ontstaan er kleine scheurtjes in de spieren. 
  • Eiwitsynthese van de spiercel: ook wel spierherstel genoemd. 
  • Spiergroei bereik je door je spieren regelmatig dusdanig te belasten dat het lichamelijk evenwicht wordt verstoord. 
  • Bij het herstel van de schade (spierscheurtjes) gaat het verder dan het startniveau (supercompensatie). De spier wordt daardoor groter en sterker. Deze groei van de spieren noemen we hypertrofie

Slide 14 - Tekstslide

Trainen van de spier
  • Met de term ‘supercompensatie’ bedoelen we dus dat het lichaam na een training altijd de neiging heeft om zich te herstellen boven het beginniveau. Na de training en de daardoor ontstane schade herstelt de spier zich en is die, als het goed is, groter en sterker dan vóór de training. Spiergroei.
  • Niet lang wachten om de spiergroep opnieuw te trainen; deze gaat weer terug naar het begin niveau (Atrofie).

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Trainingsprincipes
Overload- een goede training, waardoor de evenwicht van het lichaam verstoord wordt. 
Herstel- verstoorde evenwicht situatie handhaven en verbeteren, zodat lichaam volgende keer meer aan kan. 
Supercompensatie- tijdelijke toename van prestatievermogen. Belastbaarheid van het lichaam neemt toe. Lichaam geeft kans om voortgang te boeken. (extra herstel). 

Slide 17 - Tekstslide

overige trainingsprincipes 
Specificiteit

Je wordt alleen beter in dat gene wat je traint. Train gericht als je ergens beter in wilt worden. Je kan je rug trainen om sterker te worden, maar dat betekent niet dat je beter wordt in pull ups. Doe pull ups om beter in pull ups te worden. 
Wet van de verminderde meeropbrengst
Hoe ongetrainder je bent des te meer resultaat kun je van een training verwachten. Naarmate je meer getraind bent zal de prestatieverbetering door een verhoging van de trainingsbelasting geringer zijn.
Reversibiliteit
Al je trainingsresultaten verdwijnen weer wanneer je niet meer traint. Als je minder gaat trainen zal je prestatie achteruit gaan.



Slide 18 - Tekstslide

supercompensatie

Slide 19 - Tekstslide

FITT-principe
Het FITT-principe staat voor 'Frequency Intensity Type en Time'. Hierbij is de 'Frequency' hoe vaak je traint, de 'Intensity' hoe intensief je workouts zijn, 'Type' wat voor soort oefeningen je gaat doen en de 'Time' hoe lang je workout duurt.

Slide 20 - Tekstslide

"....... is een doelbewuste, systematische, geleidelijke in zwaarte toenemende functionele belasting".

Welk woord hoort er op de puntjes?
A
Een wedstrijd
B
Een duel
C
Een training
D
Een afscheid

Slide 21 - Quizvraag

Welk van onderstaande onderdelen is een effect van een 'goede' warming-up?
A
De belastbaarheid van spieren en botten neemt toe.
B
De coördinatie neemt af.
C
Kerntemperatuur neemt af naar 37 graden.
D
Stofwisseling neemt af.

Slide 22 - Quizvraag

Welk trainingsprincipe verklaart de grafiek hiernaast?
A
de wet van de verminderde meeropbrengst
B
Reversibiliteit
C
Supercompensatie
D
Specifiteit

Slide 23 - Quizvraag

Slechte eetlust is een signaal van overtraining.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

De F van de FITT factoren staat voor FREQUENTIE.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Hoe noem je het fenomeen dat een beginnend sporter sneller vooruitgang boekt dan een ervaren sporter?
A
Overload en Progressiviteit
B
De wet van de verminderde meeropbrengst
C
Specifiteit
D
Reversibiliteit

Slide 26 - Quizvraag

De I van de FITT factoren staat voor?

Slide 27 - Open vraag

Hoe noemen we spiervolume toename in de Fitness?
A
Intermusculaire Coördinatie
B
Intramusculaire Coördinatie
C
Hypertrofie
D
Range of Motion

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Welke trainingswet past heel goed bij dit filmpje?
A
Reversibiliteit
B
De wet van de verminderde meeropbrengst
C
Supercompensatie
D
Specifiteit

Slide 30 - Quizvraag

Energiesystemen
Afbraak van voedsel zorgt voor een energie die een chemische verbinding vormt  ATP in je spieren opgeslagen  afbraak van ATP levert energie om te bewegen (ATP  ADP + P + energie) Die energie zorgt ervoor dat je kunt bewegen. 

Slide 31 - Tekstslide

Resynthese van ATP: ADP + P + Energie  ATP
Energie halen we uit de 3 verschillende systemen.

Slide 32 - Tekstslide

1. (creatine) fosfaat systeem

Eerste heb je dus directe afbraak van ATP.. Dan geeft CP zijn P (fosfaat) deel af om weer ATP te vormen, 20 sec ongeveer. Dit kan je wel beetje trainen. Extra CP in de spieren naarmate je getrainder bent, dit noemen we de fosfaatpoel.
1 minuut na het beëindigen van dit systeem is het weer aangevuld tot 90 %.

Slide 33 - Tekstslide

2. Anaerobe systeem (zonder zuurstof)
Deze neemt het over wanneer de fosfaatpoel is opgebruikt. Bij een ongetraind iemand start dit dus eerder. (10 tot 25 sec).
Glycolyse (suikerverbranding) levert energie voor de resynthese.


Slide 34 - Tekstslide

Bij dit systeem wordt de glucose niet volledige afgebroken (bij Aerobe wel). Rest product melkzuur/lactaat.
Wie kent de gevolgen van teveel melkzuur/ lactaat?
Kenmerken: veel vermogen. Korte tijd (halve minuut tot max 3 minuten) Na 45 min ben je voor 90% hersteld.

Slide 35 - Tekstslide

3. Aerobe. 
Neemt het over na ongeveer 2 tot 3 minuten.
Steady state  regelmatige hartslag en ademhaling. Een bepaald tempo kan je lichaam genoeg leveren (er is een evenwicht qua energie) Ga je versnellen, dan ga je verzuren. Er ontstaat een niet volledige verbranding.
Niet te hoog vermogen kan heel lang worden volgehouden.

Slide 36 - Tekstslide

Volledige verbranding van glucose. Dus geen restproduct.
Koolhydraten, maar ook vetten worden gebruikt (voor de resynthese)
Voor afbraak van vetten is meer zuurstof nodig dan bij afbraak van koolhydraten.  Na 30 min loopt het vetbranding pas optimaal. Als de eiwitten en koolhydraten op zijn, gaat het lichaam eiwitten verbranden voor de resynthese van ATP.  

Slide 37 - Tekstslide

Energieystemen

Slide 38 - Tekstslide

Explosieve actie
Meerde acties in één wedstrijd
Zo lang mogelijk doorlopen
Zo hard mogelijk doorlopen
Zo laat mogelijk verzuren
Zo laat hard mogelijk doorlopen met verzuren

Slide 39 - Sleepvraag

Hartslagzones

Slide 40 - Tekstslide

Een duurtraining doe je op intensiteit
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quizvraag

Wat is géén kenmerk van een duurtraining?
A
intensiteit blijft meestal gelijk
B
grote omvang
C
relatief lage prikkelintensiteit
D
arbeids-rustverhouding 1:3

Slide 42 - Quizvraag

Actieve rust interval
  1. Door bewegen blijven bloedvaten open staan
  2. Hartfrequentie zal snel dalen
  3. Bloedvaten moeten gevuld blijven
  4. Extra groot slagvolume
  5. Krachttraining voor het hart
  6. Hypertrofie van het hart

Slide 43 - Tekstslide

Wanneer ga je verzuren?
A
Zodra je melkzuur aanmaakt
B
Zodra je meer melkzuur aanmaakt dan je kunt afvoeren
C
Zodra je te weinig zuurstof opneemt
D
Op het moment dat je de maximale hartslag bereikt

Slide 44 - Quizvraag