aorta, bovenste en onderste holle ader en poortader
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.
Onderdelen in deze les
Namen bloedvaten
Hoofdregel!!!
naam van orgaan + slagader/ader
Uitzonderingen:
aorta, bovenste en onderste holle ader en poortader
Slide 1 - Tekstslide
Dus:
zijn vernoemd naar de plek waar ze naar toe gaan of vanaf gaan
Naar de nieren -> nierslagader
Van de nieren af -> nierader
Slide 2 - Tekstslide
Naamgeving van bloedvaten
Van hart (af) naar nier = nierslagader
Van nier naar hart (toe) = nierader
Slide 3 - Tekstslide
Poortader
De poortader verbindt de maag, dunne darm en dikke darm met de lever
De poortader vervoert zuurstofarm bloed van het darmkanaal naar de lever.
Poortader is zuurstofarm maar bevat veel voedingsstoffen.
Slide 4 - Tekstslide
Wat doet de lever?
De lever haalt stoffen uit je bloed en geeft weer andere stoffen af.
De lever krijgt bloed uit 2 bloedvaten:
1. De leverslagader voert bloed met zuurstof aan.
2. De poortader
Slide 5 - Tekstslide
Uitscheiding bs 4
Slide 6 - Tekstslide
Hoe werken de nieren?
De nieren liggen aan de achterzijde van de buikholte.
Beide nieren zijn met een urineleider verbonden met de urineblaas.
Slide 7 - Tekstslide
Nieren
Taak van de nieren:
Afvalstoffen verwijderen uit het bloed (uitscheiding).
Slide 8 - Tekstslide
Doorbloeding nieren
Per minuut stroomt er ruim 1 liter bloed door de nieren.
Slide 9 - Tekstslide
Nier bestaat uit:
- Nierschors
- Niermerg
- Nierbekken
Slide 10 - Tekstslide
Nieren
via de nierslagader stroomt vies bloed de nier in
via de nierader stroomt schoon bloed de nier uit
in de nier is het bloed dus schoon gemaakt
Slide 11 - Tekstslide
Buitenste laag: Nierschors
de buitenste laag van de nieren heet de nierschors
hier wordt het bloed gefilterd
Slide 12 - Tekstslide
Middelste laag:
Niermerg
de middelste laag van de nieren heet het niermerg
hier wordt de urine gemaakt
Slide 13 - Tekstslide
Binnenste laag:
Nierbekken
de binnenste laag van de nieren heet het nierbekken
hier wordt de urine opgevangen en afgevoerd
Slide 14 - Tekstslide
bs 5Het immuunsysteem
Slide 15 - Tekstslide
Lichaamsvreemde stoffen
Ziekteverwekkers, maar ook bijv. een splinter of tattoo-inkt zijn lichaamsvreemde stoffen.
De immuunsysteem/ afweersysteem heeft als functie om lichaamsvreemde stoffen uit je lichaam te verwijderen.
Slide 16 - Tekstslide
Eerste verdediging
Als de huid gezond is kunnen er geen ziekteverwekkers doorheen dringen.
Slijmvliezen (neus, mond, luchtpijp, darmen, urinebuis, vagina) vangen ziekteverwekkers en houden ze tegen.
In je maag zit zoutzuur om organismen te doden.
Slide 17 - Tekstslide
Ziekteverwekkers
Bacteriën
Virussen
Als bacteriën of virussen het lichaam zijn binnen gedrongen spreek je van een infectie.
Slide 18 - Tekstslide
Ziekteverwekkers
Een bacterie is een eencellige ziekteverwekker met een celwand.
Een virus is geen levend organisme want hij kan zichzelf niet voortplanten (daar gebruikt hij de gastheer voor). Het is alleen DNA met een eiwitschil.
Slide 19 - Tekstslide
Herkenning
Je witte bloedcellen kunnen stoffen herkennen die niet in je lichaam thuis horen. Die stoffen heten antigenen en zitten aan de buitenkant van cellen en virussen.
Slide 20 - Tekstslide
Herkenning
Je witte bloedcellen weten welke antigenen in je lichaam thuishoren (van je eigen cellen en van je goede bacteriën, bijvoorbeeld in je darm) en dus ook welke er niet in thuis horen.
Slide 21 - Tekstslide
Reactie
Sommige witte bloedcellen eten alles op wat niet in je lichaam hoort waar lichaamsvreemde antigenen op zitten (bacteriën, virussen, tattoo-inkt, splinter).
Slide 22 - Tekstslide
Reactie
Andere witte bloedcellen reageren door antistoffen te maken die precies op het antigeen passen.
Slide 23 - Tekstslide
Immuniteit
Ná een besmetting duurt het even voor er voldoende van de juiste antistof wordt aangemaakt. Tot die tijd ben je ziek.
Als je weer beter bent (door voldoende antistoffen te maken) onthouden de witte bloedcellen welke antistoffen ze gemaakt hebben en hoe het moest.
Slide 24 - Tekstslide
Immuniteit
Bij een volgende infectie met hetzelfde antigeen worden er sneller meer antistoffen gemaakt.
Je wordt dan niet weer ziek, je doodt de ziekteverwekker al voordat hij je ziek kan maken
Slide 25 - Tekstslide
Natuurlijke immuniteit
Je wordt niet meer ziek van een ziekteverwekker omdat je er al een keer ziek van bent geweest.
Vaak bij: verkoudheid, waterpokken
Slide 26 - Tekstslide
Kunstmatige immuniteit
Je bent immuun zonder ziek te zijn geweest:
Kunstmatige immuniteit.
Door inenting tegen ernstige ziekten: Bof, mazelen, rode hond, meningitis, tropenziekten, corona!
Slide 27 - Tekstslide
Vaccinatie/ inenting
Je wordt ingespoten met een dode/ verzwakte ziekteverwekker (of maar een stukje ervan).
De ziekteverwekker kan je niet ziek maken maar de witte bloedcellen kunnen wel antistoffen maken tegen de antigenen op de ziekteverwekker.
Slide 28 - Tekstslide
Vaccinatie/ inenting
Je wordt dan niet meer ziek als je de echte ziekteverwekker binnen krijgt.
Je maakt dan namelijk ook snel veel antistoffen aan.