oefentoets 3.1 en 3.2

Wat is een vacature?
A
Een vacature is een manier om te solliciteren
B
Een vacature is een baan die niet mee beschikbaar is
C
Een vacature is een baan die vrij is
D
Een vacature is een manier om te solliciteren
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is een vacature?
A
Een vacature is een manier om te solliciteren
B
Een vacature is een baan die niet mee beschikbaar is
C
Een vacature is een baan die vrij is
D
Een vacature is een manier om te solliciteren

Slide 1 - Quizvraag

'Solliciteren' is:
A
De beëindiging van een baan
B
Een advertentie plaatsen waarin je op zoek bent naar werknemers
C
Een werknemer laten weten dat je een bepaalde baan wilt.
D
Een werkgever laten weten dat je een bepaalde baan wilt.

Slide 2 - Quizvraag

Solliciteren is
A
een brief schrijven naar een bedrijf
B
Zoeken naar een vacature
C
Een gesprek met je nieuwe baas
D
Alle antwoorden horen bij solliciteren

Slide 3 - Quizvraag

In je Curriculum Vitea (CV) beschrijf je waarom jij past bij deze baan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?

A
Bedrijven
B
Werklozen
C
Werkende
D
Geen van alle

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken

Slide 6 - Quizvraag

Voor welke baan heb je geen scholing nodig?
A
Docent
B
Kapper
C
Vakkenvuller
D
Automonteur

Slide 7 - Quizvraag

Scholing is ......
A
De vervelende regel dat je naar school moet tot je 18e.
B
Een opleiding waarin je leert voor een baan.
C
Meerdere scholen bij elkaar.
D
Een school van een bedrijf.

Slide 8 - Quizvraag

Cirkeldiagram. Wat is het totaal van de sectoren?
A
44
B
8
C
16
D
100

Slide 9 - Quizvraag

Stel er zijn zitten 88 katten in de dierenopvang. Hoeveel dieren zitter er dan in totaal in deze opvang?
A
200
B
880
C
560
D
100

Slide 10 - Quizvraag

Deze cirkeldiagram gaat over...
A
De sociale bevolkingsgroei
B
De natuurlijke bevolkingsgroei
C
De integratie
D
Congestie

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk het staafdiagram (afb. 28).

In augustus is .....
A
de brutowinst 6 euro
B
de brutowinst 7.000 euro
C
de bedrijfskosten 6 euro
D
de bedrijfskosten 7.000 euro

Slide 12 - Quizvraag

Je moet een staafdiagram maken die bij de tabel hoort. Wat zet je horizontaal in het staafdiagram ?
A
soort sport
B
aantal leerlingen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is arbeidsverdeling?
A
Iedereen doet zijn werk waar hij/zij goed in is.
B
Werk wordt verdeeld, zodat je de dingen die je lastig vindt kunt leren
C
Werk wordt verdeeld over verschillende landen.
D
Iedere maand verander je van werkzaamheden.

Slide 14 - Quizvraag

Parttime betekent.....
A
Voltijd, de hele week werken, ongeveer 40 uur
B
Deeltijd, niet de hele week werken, minder dan 40 uur.
C
Je werkt wanneer de baas je nodig heeft.
D
Tijd voor een feestje.

Slide 15 - Quizvraag

fulltime
A
iemand die bij dezelfde organisatie werkt.
B
minder dan 40 uur in de week
C
Tussen de 40 en 36 uur werken in de week.
D
een officieel papier waarop afspraken staan

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen werkgevers en werknemers?
A
Werknemers nemen mensen in dienst.
B
Werkgevers hebben mensen in loondienst
C
Werknemers werken in loondienst
D
Werkgevers nemen werk aan.

Slide 17 - Quizvraag

Werkgever of werknemer
Lynn werkt op de groenteafdeling...
A
werkgever
B
werknemer

Slide 18 - Quizvraag

Wat is geen arbeidsvoorwaarde?
A
Het loon dat je verdient
B
Het aantal uren dat je werkt
C
De veiligheid van je werk
D
De verlofdagen

Slide 19 - Quizvraag

Arbeidsvoorwaarden zijn:
A
Wat je precies als werk doet.
B
Afspraken tussen jou en je baas.
C
Alle dingen die te maken hebben met je werkplek
D
Omgang met collega's en je baas.

Slide 20 - Quizvraag

je werkt per week 32 uur. Hoeveel uur werk je per maand?
A
32 x 4
B
32 x 4,3
C
32 x 52 / 12
D
32 / 5 x 20

Slide 21 - Quizvraag

Je werkt 3 dagen per week van 8 tot 5.
Je werkt elke week 24 uur
Hoeveel pauze heb je elke dag?
A
1 uur
B
1,5 uur
C
1 uur en 20 minuten
D
geen pauze

Slide 22 - Quizvraag

De vakantietoeslag is per jaar....
A
7%
B
8%
C
per persoon verschillend
D
per bedrijf verschillen d

Slide 23 - Quizvraag

Je verdient per maand 520 euro, je werkt elke week 10 uur
Wat is je uurloon?
A
520 / 10 / 4
B
520 x 12 / 52 / 10

Slide 24 - Quizvraag

Een periode waarin de werknemer en werkgever kunnen opzeggen als het niet bevalt
A
Solliciteren
B
Vacature
C
Scholing
D
Proeftijd

Slide 25 - Quizvraag

Proeftijd
maximale proeftijd bedraagt
A
0 maanden
B
1 maand
C
2 maanden
D
mag je zelf bepalen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschillen tussen een vaste en tijdelijke baan?
A
Een vaste baan heeft geen einddatum in het contract staan. Een tijdelijke baan wel.
B
Een vaste baan heeft een einddatum in het contract staan. Een tijdelijke baan niet.
C
Als je een vaste baan hebt kun je geen ander werk doen.
D
Als je een tijdelijke baan hebt mag je nergens anders een vaste baan hebben.

Slide 27 - Quizvraag

Heeft Dirk een vaste of een tijdelijke baan als hij alleen in de zomer komt kersen plukken?
A
een tijdelijke baan
B
een tijdelijke vaan voor langer dan een jaar
C
eerst een tijdelijke en vervolgens een vaste baan
D
een vaste baan voor een jaar

Slide 28 - Quizvraag

Het voordeel van een uitzendkracht
A
die kosten het bedrijf minder per uur
B
die komen alleen als ze nodig zijn

Slide 29 - Quizvraag

Het nadeel van een uitzendkracht
A
die kosten het bedrijf meer per uur
B
die komen alleen als ze nodig zijn
C
die moet je ook in vakanties doorbetalen
D
als ze ziek zijn, kosten ze geld

Slide 30 - Quizvraag