werkwoorden

persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Een van deze werkwoorden is de persoonsvorm.

Hoe vind je de persoonsvorm?
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Een van deze werkwoorden is de persoonsvorm.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 2 - Tekstslide

TT & VT 
Het artikel staat in de tegenwoordige en in de verleden tijd.
Tegenwoordige tijd betekent: het gebeurt nu.
Verleden tijd betekent: het gebeurde een tijdje geleden.

Vul in: tegenwoordige of verleden tijd?

Slide 3 - Tekstslide

Stam
Als je een werkwoord goed wilt schrijven begin je bij de stam.
De stam is het hele werkwoord zonder - en.

Voorbeeld:
springen - spring
Rennen - renn

Slide 4 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.






Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan naar de ik-vorm: loop



Bijvoorbeeld:

worden - en = word

lopen - en = lop

eten-en= et

reizen-en= reiz


Slide 5 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik  stam
Jij  stam+t
Hij/zij  stam+t
Wij  stam+en
Jullie   stam+en
U   stam+t

Slide 6 - Tekstslide

spelling zwakke werkwoorden + TE/TEN
  • Hulpzin: het  ' E X K O F S C H I P
  • Klank laatste letter in 't  e x k o f s c h i p          = Stam +TE/TEN                                      
  • Ik werk  werkte  - Wij werken - werk - werkten
  • Ik pak  pakte   - Wij pakken - pak - pakten                        

Slide 7 - Tekstslide

spelling zwakke werkwoorden + DE/DEN
  • Klank laatste letter NIET in 't  e x k o f s c h i p  = Stam + DE/DEN                                        
  • Ik leg  legde  - Wij leggen - leg - legden  
  • Ik huil huilde - Wij huilen - huil - huilden   

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
  • geen regels

Slide 9 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide