In deze les zitten 44 slides, met tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
§ 5 Over gedichten
Slide 1 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Slide 2 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Slide 3 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Fictie
§ 5 Over gedichten
Slide 9 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je...
Aan het einde van de les kun je uitleggen wat beeldspraak betekent.
Aan het einde van de les kun je het verschil tussen een vergelijking en personificatie herkennen.
Aan het einde van de les kun je voorbeelden van beeldspraak identificeren in teksten.
Aan het einde van de les kun je de functie van als of (net) zoals in vergelijkingen benoemen.
Slide 10 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Beeldspraak
Het gebruik van figuurlijke taal waarbij iets anders wordt bedoeld dan wat er letterlijk staat.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
§ 5 Over gedichten
Vergelijking
Een vorm van beeldspraak waarbij twee dingen met elkaar worden vergeleken, vaak met gebruik van de woorden 'als' of '(net) zoals'.
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
Slide 18 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
Slide 20 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
Slide 21 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Vergelijking voorbeelden
Zijn mond: gapend als een vis.
Het zand was als een vloerkleed.
Ik voel me als een kleuter die een basketbal wil vastgrijpen.
Zomernachten die even warm en zacht waren als de buik van konijnenjongen.
Slide 22 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Beeldspraak: Uitdrukkingen
Beeldspraak kan ook in de vorm van uitdrukkingen voorkomen.
Slide 23 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Beeldspraak Metafoor: Uitdrukkingen voorbeelden
Nu komt de aap uit de mouw
Ergens (geen) acht op slaan
De appel valt niet ver van de boom
Slide 24 - Tekstslide
§ 5 Over gedichten
Personificatie
Een vorm van beeldspraak waarbij niet-menselijke zaken menselijke eigenschappen krijgen toegewezen.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Definitielijst
Beeldspraak: Het gebruik van figuurlijke taal waarbij iets anders wordt bedoeld dan wat er letterlijk staat.
Slide 27 - Tekstslide
Definitielijst
Vergelijking: Een vorm van beeldspraak waarbij twee dingen met elkaar worden vergeleken, vaak met gebruik van de woorden 'als' of '(net) zoals'.
Slide 28 - Tekstslide
Definitielijst
Personificatie: Een vorm van beeldspraak waarbij niet-menselijke zaken menselijke eigenschappen krijgen toegewezen.
Slide 29 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
4. Waarmee wordt de manier waarop zwanen zwemmen (strofe 3) vergeleken?
Slide 30 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
4. witte bootjes met onzichtbare roeispanen
Slide 31 - Tekstslide
Opdracht
Maak een woordweb rondom het woord ‘zwaan’. Waar denk je aan? Noteer zoveel mogelijk woorden.
Slide 32 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
1. Lees nu tekst 1.
Slide 33 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
2. ‘Zwanen zien er altijd zo nieuw uit / zo zondags, zo pas in bad geweest’.
Hoe komt dit?
Slide 34 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
2. Dat komt omdat zwanen zo wit zijn.
Slide 35 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
3. In gedichten worden vaak vergelijkingen gebruikt. Waarmee wordt ‘hun lange hals’ (strofe 2) vergeleken?
Slide 36 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
3. Een witte zakdoek
Slide 37 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
5. In strofe 4 zit een personificatie. Neem over en vul in: Het water kan twee dingen die mensen ook kunnen, namelijk … en ….
Slide 38 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
5. Het water kan twee dingen die mensen ook kunnen, namelijk kraaien van plezier en in zijn handen klappen.
Slide 39 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
6. Als je goed leest, kun je nog een vergelijking zonder de woorden als of zoals in strofe 4 vinden. Neem over en vul in: De … wordt vergeleken met een ….
Slide 40 - Tekstslide
Opdracht
Antwoord
6. De vijver wordt vergeleken met een spiegel.
Slide 41 - Tekstslide
Opdracht
Vraag
7. Kijk nog eens naar je woordweb uit de eerste vraag. Vind je dat de dichter anders naar zwanen kijkt dan jij? Ja / Nee, want ….