Zinsontleden oefenen - fase 1

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

 Zinsontleden
Met zinsontleden bedoelen we 
dat we de zin in zinsdelen knippen 
en ieder zinsdeel een naam gaan geven.

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een zinsdeel?
A
Ieder woord in de zin is een zinsdeel
B
Alles wat maximaal voor de PV kan staan

Slide 3 - Quizvraag

Welk zinsdeel hoort niet thuis in het onderstaande rijtje
A
Persoonsvorm
B
Lijdend voorwerp
C
Zelfstandig naamwoord
D
Gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Overzicht zinsdelen
  1. persoonsvorm
  2. onderwerp
  3. gezegde
  4. lijdend voorwerp
  5. meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de volgende zin:

Slechts tien van de deelnemers aan de wedstrijd haalden de eindstreep
A
5
B
2
C
4
D
3

Slide 6 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de volgende zin:

In de twintigste eeuw is het de mens eindelijk gelukt om de maan te bereiken
A
7
B
8
C
6
D
5

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Zij zou gisteren gespijbeld hebben.

Slide 8 - Open vraag

Wat is in onderstaande zin het gezegde?

Dat had je me wel eens eerder kunnen zeggen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Bij de meeste banken kan men tegenwoordig ook verzekeringen afsluiten en reizen boeken
A
Bij de meeste banken
B
verzekeringen afsluiten
C
men
D
reizen boeken

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Voor de welvaart van een samenleving
is sparen van grote betekenis.
A
sparen
B
Voor de welvaart
C
Voor de welvaart van de samenleving
D
van grote betekenis

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Veel huiswerk voor morgen hadden wij niet.
A
wij
B
Veel huiswerk
C
voor morgen
D
Veel huiswerk voor morgen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Wil jij die rommel voor mij opruimen?
A
jij
B
die rommel
C
mij
D
voor mij

Slide 13 - Quizvraag

Oefenen zinsontleding
Wat wordt er op de toets gevraagd?
*persoonsvorm
*werkwoordelijk gezegde
*onderwerp
*lijdend voorwerp
*meewerkend voorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Persoonsvorm?

Jetze Plat is als handbiker en paralympisch triatleet de beste van de wereld.

A
Jetze Plat
B
is de beste van de wereld
C
als handbiker en paralympisch triatleet
D
is

Slide 15 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde?

Mijn doorzettingsvermogen en hardheid komen goed van pas.
A
mijn doorzettingsvermogen en hardheid
B
komen
C
komen van pas
D
komen goed van pas

Slide 16 - Quizvraag

Onderwerp?

Van alle 2200 deelnemers, valide en mindervalide, kwam hij als 26ste over de streep.

A
valide en mindervalide
B
van alle 2200 deelnemers
C
Van alle 2200 deelnemers, valide en mindervalide
D
hij

Slide 17 - Quizvraag

Lijdend voorwerp?

Zijn belangrijkste prijzen heeft hij uitgestald in een glazen vitrine.

A
hij
B
zijn belangrijkste prijzen
C
heeft uitgestald
D
in een glazen vitrine

Slide 18 - Quizvraag

Lijdend voorwerp?
Niels bracht zijn stage vorig jaar in Tanzania door.
A
Niels
B
bracht door
C
zijn stage
D
in Tanzania

Slide 19 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp?
Hij is een rolmodel voor kinderen met een beperking.

A
voor kinderen met een beperking
B
een rolmodel
C
hij
D
weet

Slide 20 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp?

Bijna elke gast geeft Amir een fooi.
A
Bijna elke gast
B
een fooi
C
geeft
D
Amir

Slide 21 - Quizvraag

Ontleed de volgende zinnen:
  1. Met het oog op de examens vielen er op school heel wat lessen uit.
  2. Een bos bloemen verhoogt de gezelligheid in huis.
  3. De politie kreeg van de arrestant een goede tip.
  4. Je moet niet zo hard van stapel lopen.


Slide 22 - Tekstslide