veel gemaakte schrijffouten

Voorbereiding proefwerk artikel schrijven


VEELVOORKOMENDE SCHRIJFFOUTEN
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding proefwerk artikel schrijven


VEELVOORKOMENDE SCHRIJFFOUTEN

Slide 1 - Tekstslide

Interpunctie
Punt
Einde van een zin. 
Komma
Volgende slide
Vraagteken
Na een vraag
Uitroepteken
Na een uitroep of bevel
Dubbele punt
Voor een opsomming

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

'Geert ging naar huis, en dus pakte hij een taxi.'


Wat gaat hier fout?

Of gaat het niet fout? 

Slide 4 - Tekstslide

UITLEG
'Geert ging naar huis, en dus pakte hij een taxi.'

Schrijf een komma vóór signaalwoorden, zoals: 
maar, omdat, doordat, want, tenzij, waardoor, daarom, terwijl

Functie van de komma: een adempauze in het lezen. 
Met andere woorden: de zin is nog niet afgelopen. Er komt nog meer. 

[en] geeft al een pauze aan in de zin, dus zet je daar geen komma voor.

Slide 5 - Tekstslide

Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

UITLEG
'Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Zie je het signaalwoord [terwijl]? Daar moet een komma vóór. 
De reden: een adempauze, omdat je extra uitleg geeft.  

De correcte zin wordt dan: 
'Wij leven in een vrij land, terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Slide 7 - Tekstslide

WERKWOORDSPELLING
'Jouw werk (veranderen) niet.'
Vul de juiste vorm in.

Slide 8 - Open vraag

'In het verleden verwoeste die groep een aantal kunstwerken.'
A
goed (waarom dan)
B
fout (waarom dan)

Slide 9 - Quizvraag

UITLEG
'In het verleden verwoeste IS een aantal kunstwerken.'
Onderwerp = IS (in enkelvoud). De zin staat in de vt. 
In de vt kijk je eerst naar de stam
Het hele werkwoord = [verwoesten] → de stam = [verwoest] 

REGEL voor de vt: staat de laatste letter van de stam in 'eX-KoFSCHiP
→ Ja = [t]; nee = [d]

Dan pas ga je naar de ik-vorm. De ik-vorm is [verwoest]. 
De REGEL:  [verwoest] + te in het enkelvoud. 
                      [verwoest] + ten in het meervoud. 




Slide 10 - Tekstslide

De overheid besteedt teveel aandacht aan infrastructuur
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

UITLEG
Je schrijft teveel als het om een overschot gaat. 
Het teveel. Het overschot. Het is een zelfstandig naamwoord. 

Je schrijft te veel als je ook te weinig kunt schrijven [een hoeveelheid]. 

De correcte zin: 
'De overheid besteedt te veel aandacht aan infrastructuur'
Dit betekent dat de overheid méér dan veel aandacht besteedt. 

Slide 12 - Tekstslide

Moet dit aan elkaar of los?
A
teveel tekort
B
te veel te kort

Slide 13 - Quizvraag

UITLEG
Teveel of te veel kan allebei, het ligt aan de context (de woorden eromheen). Teveel  (het teveel; het overschot) en te veel (meer dan veel; een hoeveelheid) hebben we net behandeld. 

Te kort gaat over lengte, bijvoorbeeld van een broek. 
Als er tekort aan wc-papier is, dan is er sprake van schaarste
(Het tekort; de schaarste.)  


Slide 14 - Tekstslide

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
reserveleger
B
reserve leger

Slide 15 - Quizvraag

UITLEG
Als je een woord in het meervoud kunt zetten, dan schrijf je het aan elkaar. 

Zo is er niet één reserveleger, maar zijn er vier reservelegers.

Tip: zoek een ander woord dat hetzelfde begint: reservesleutel.



Slide 16 - Tekstslide

MEESTE OF MEESTEN

Wanneer gebruik je een [-n] achter zo'n woord en wanneer niet?
Alle
Andere
Sommige
Weinige

Slide 17 - Tekstslide

'Andere denken dat dit niet nodig is.'
(je doelt op andere mensen)
A
nee, het moet anderen zijn
B
ja, dit is goed

Slide 18 - Quizvraag

UITLEG
Gaat het over dingen, dan schrijf je een [e] aan het eind: 
De boeken die alle in de kast staan. Ik heb beide documenten ondertekend. 

Gaat het over mensen , dan gebruik je het woord met een [n] aan het eind. 
'Andere denken dat dit niet nodig is.'  → Anderen denken

NB
Noem je de mensen al, zoals 'de meeste studenten',  dan staat er al een [n] en dan hoef je het niet meer achter 'meeste' te plakken. 
Het staat ook wat raar: 'de meesten studenten'... en klinkt dat goed?

Slide 19 - Tekstslide

VERWIJZEN / VERWIJSWOORDEN
Het meisje dat daar loopt
Mijn zusje .... om haar vriendje huilt
De jongen die naar haar kijkt
De tafel .... daar staat
Het bed dat twee meter breed is 
Een bed ... in het midden van de slaapkamer staat

Zie je een patroon? 
  • de-woorden krijgen 'die'
  • het-woorden krijgen 'dat'

Slide 20 - Tekstslide

UITLEG
Het woord [dat] gebruik je bij het-woorden: zelfstandige naamwoorden met [het] als lidwoord.   
Het meisje dat in de bus zit. 
Jouw zusje dat haar knie stoot.
Het paard dat uit de wei kan.

Het woord [die] gebruik je bij de-woorden: zelfstandige naamwoorden met [de] als lidwoord.   
De vis die zwemt.
De troela die daar loopt. 

Slide 21 - Tekstslide

'Het schema [...] voor je ligt.'
A
die
B
wat
C
dat

Slide 22 - Quizvraag

'Er is een systeem nodig [...] eindelijk werkt.'
A
die
B
dat
C
wat

Slide 23 - Quizvraag

WAT?
Wanneer gebruik je nu 'wat'? Gelukkig niet zo vaak: 

→ wat verwijst naar het vorige deel van de zin, zoals hier: 
'De hele vakantie viel in het waterwat teleurstellend was'. 

wat verwijst naar iets onbepaalds, iets niet-specifieks:
'Het ergste wat mij kan overkomen'; 
'Het allermooiste wat ik ooit gezien heb'. 

Slide 24 - Tekstslide

HET SETJE 
ONDERWERP & PERSOONSVORM
Met andere woorden: als het onderwerp in het enkelvoud staat, schrijf je de persoonsvorm óók in het enkelvoud. Dat moet in het Nederlands. 

Andersom geldt hetzelfde: staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je de persoonsvorm ook in het meervoud.





Slide 25 - Tekstslide

'De verwachtingen van het contact tussen werknemer en werkgever wordt onderschat.'
A
Deze persoonsvorm is goed
B
Deze persoonsvorm is fout

Slide 26 - Quizvraag

UITLEG
Wat is het onderwerp in de zin 'de verwachtingen van het contact tussen X en Y wordt onderschat? 
Oplossing: doe de vraagproef, getalsproef en tijdsproef.

  • 'De verwachtingen van het contact tussen X en Y' is het onderwerp. 
  • Verwachtingen is meervoud, dus is het worden ipv wordt. 

Slide 27 - Tekstslide

'De VS (kampen) met een hoge werkloosheid.'

Slide 28 - Open vraag

UITLEG
'De VS kampt met hoge werkloosheid.' Het is een afkorting en die is altijd enkelvoud. 
Schrijf je de afkorting voluit, dan is het duidelijk meervoud: 'De Verenigde Staten kampen met hoge werkloosheid.' 'De Nederlandse Spoorwegen hebben last van bladeren op de rails.'

Sommige woorden staan altijd in meervoud. Dan is het een verzamelnaam zoals dat heet, zoals bij politie, jeugd, vee, familie.  

Let op: zie je [de politieman] en [het familielid]? Dan is dat enkelvoud.

Slide 29 - Tekstslide

'De schandalen in de kerk is ook een gevolg van de toegenomen democratisering.'
A
Deze persoonsvorm is goed
B
Deze persoonsvorm is fout

Slide 30 - Quizvraag

UITLEG
'De schandalen in de kerk is ook een gevolg van de toegenomen democratisering.' 

Wat is het onderwerp in deze zin? 
Oplossing: gebruik de vraagproef, getalsproef, tijdsproef. 


  • 'De schandalen in de kerk' is het onderwerp.
  • Schandalen is meervoud. Schrijf daarom zijn ipv 'is'. 

Slide 31 - Tekstslide

NA OF NAAR?
Ook zo lastig. 

Wanneer schrijf je 'na' en wanneer 'naar'?

Is daar een regel voor te bedenken? 


 

Slide 32 - Tekstslide

'... aanleiding van het voorval, schrijf ik u deze brief.'
A
naar
B
na

Slide 33 - Quizvraag

NAAR AANLEIDING VAN
Dit is een vaste uitdrukking, net als het zinnetje 'met andere woorden'. Het heeft ook een eigen afkorting: nav. 

Best veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Zo hoort [naar] bij solliciteren → en niet [op]!  Je solliciteert naar een functieGaan naar. Wijzen naar. 
[naar] → een richting 
[na] → een tijd

Naar aanleiding van: je geeft een richting, je wijst naar de aanleiding. 

Slide 34 - Tekstslide

TIPS
Wees beleefd in je taalgebruik.
Wees verzorgd in je taalgebruik: lees je teksten goed na. 
1. je schrijft een zin. 2. je leest die zin na op persoonsvorm en onderwerp. 
Je leest jouw tekst dus tweemaal.

Zorg ervoor dat je samenhangend schrijft, dat alles in verband met elkaar staat. Schrijf een inleiding, kern en een slot. Gebruik signaalwoorden en witregels. 

Moet je een artikel schrijven? Bedenk een titel, tussenkopjes voor de alinea's en gebruik die samenhang!!

Slide 35 - Tekstslide

Wat wil je nog oefenen?

Slide 36 - Open vraag

SUCCES!

Slide 37 - Tekstslide

BEHOEFTENPEILING
werkwoordspelling 
woordspelling met trema: reeën, reëel
zij / hun / hen?
als / dan?
wat / dat
enige / enigste 
uitdrukkingen

Slide 38 - Tekstslide

DE ANDERSOMLINER
De wat? 

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

VERSCHIL spreek- en schrijftaal
Waarom schrijf je dit nooit zo op, maar mag je het wel zo uitspreken? 

Waarom is spreektaal niet gelijk aan schrijftaal?

Slide 41 - Tekstslide