Alle grammar periode 2 jaar 2

Alle grammar periode 2 jaar 2
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Alle grammar periode 2 jaar 2

Slide 1 - Tekstslide

Correct the mistake

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je will?

Slide 3 - Woordweb

Wanneer gebruik je going to?

Slide 4 - Woordweb

Maak zelf een zin met de woorden going to, holiday, to

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Choose the correct answer:

Ik hoop dat ik geen hoofdpijn krijg.
A
I hope I don't get headpain.
B
I hope I won't get a headache.
C
I hope I am going to have a headache.
D
I hope that I am not going to get a headpain.

Slide 7 - Quizvraag

Translate this sentence:

Wij gaan naar de bioscoop na school.

Slide 8 - Open vraag

Choose the correct answer:
De school en de bank openen beide om 8.30 uur.
A
The school and the couch open at 8.30 o'clock.
B
The school and the bank open both at 8.30.
C
The school and the bank both open at 8.30.
D
The school and the couch both open at 8.30

Slide 9 - Quizvraag

Translate this sentence:

De winkel sluit om 17:00 uur.

Slide 10 - Open vraag

Choose the correct answer:
Ze gaan mij morgen opereren aan mijn darmen.
A
They will operate my bowels tomorrow.
B
They are going to operate my bowels tomorrow.
C
They are going to operate my intestines tommorow.
D
They will operate my intestines tommorow.

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin.

Wij gaan vanavond korfballen.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Choose the correct answer.

Ik ben niet in staat om te tennissen.
A
I be not able to play tennis.
B
I won't be able to play tennis.
C
I are not able to play tennis
D
I am not able to play tennis.

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct answer:

Ik kan de mondharmonica spelen.
A
I can play the mouth hormonican.
B
I could play the mouth hormonican.
C
I am able to play the mouth organ.
D
I can play the mouth organ.

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin.

Hij kon geen instrument spelen.
A
He could not play an instrument.
B
He was not able to play an instrument.
C
He couldn't play a instrument.
D
He can not play a instrument.

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct option:

Hij zal niet in staat zijn om te voetballen.
A
He is not able to play soccer.
B
He is not going to be able to play soccer.
C
He will not be able to play football.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal deze zin:

We gaan over een uur pizza of friet eten.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Vertaal deze zin:

De tanden van Ross.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal deze zin:

De deuren van de winkel.

Slide 24 - Open vraag

Vertaal deze zin:

De man van mevrouw Bergmans.;

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Vertaal de volgende zin.

Mijn moeder is net op school geweest.
A
My mom haves just been at school.
B
My mom is just been at school.
C
My mom has just been at school.

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin:

We hebben gisteren niet ons huiswerk gedaan.
A
We didn't do our homework yesterday.
B
We haven't done our homework yesterday.
C
We didn't did our homework yesterday.

Slide 28 - Quizvraag

Plaats het signaalwoord yet op de juiste plek.
I haven't been there (yet).

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Plaats het signaalwoord (already) op de juiste plek.
I have done my homework (already).

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Choose the correct answer.
Terwijl ik aan het typen was, was mijn moeder aan het eten.
A
While I was typing, my mom ate.
B
While I was typing, my mom was eaten.
C
While I was typing, my mom was eating.

Slide 36 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin:
Wij waren aan het dansen, toen ik viel.

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide