adverbs and adjectives

Best wishes to you.
planning: 8-1: test vocab 1
15-1: test vocab 2
24-1 Test unit 2( all)
Today: adverbs+ adjectives.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Best wishes to you.
planning: 8-1: test vocab 1
15-1: test vocab 2
24-1 Test unit 2( all)
Today: adverbs+ adjectives.

Slide 1 - Tekstslide

adjective=Bijvoeglijke naamwoorden
zegt iets over zelfstandig naamwoord
Je kunt de vraag stellen: wat voor...
the beautiful house.

Slide 2 - Tekstslide

an-eight-year-old boy
Bijvoeglijknaamwoord met een getal schrijf je met streepjes.
Je krijgt geen meervouds-s
vergelijk met: the boy is eight years old

Slide 3 - Tekstslide

adverbs --bijwoorden
A. zegt iets over een werkwoord
The Dutch team played badly. (hoe speelden ze)
B. Zegt iets over bijvoeglijk naamwoord.
This is a seriously difficult subject.


Slide 4 - Tekstslide

C. Zegt iets over een ander bijwoord.
The Dutch team played extremely poorly.
D. Zegt iets over hele zin.
Unfortunately, they scored and won the match.

Slide 5 - Tekstslide

plak-ly achter het woord
let daarbij op de spelling
sure-surely
beautiful-beautifully
easy-easily

Slide 6 - Tekstslide

difficult+ impossible
geen bijwoorden, andere formulering
The Dutch won with difficulty.
I can't possibly see him next week.

Slide 7 - Tekstslide

woord verandert niet
The paper comes out daily
the daily paper
we got up early
we took the early bus

Slide 8 - Tekstslide

zo ook
high, low
far, fast
 wrong, strange

Slide 9 - Tekstslide

let op:
Na: taste, look, feel, smell, sound (zintuigen) krijg je een bijvoeglijk naamwoord en geen bijwoord.
the soup smells delicious

Slide 10 - Tekstslide

soms verandert betekenins
short- shortly (=binnenkort)
hard- hardly (=nauwelijks) 
zie 4 op blz. 67!!! reference book

Slide 11 - Tekstslide

let op
terrific- terrifically

Slide 12 - Tekstslide

Tot slot
Als je vergelijkingen maakt gelden de regels zoals je ze altijd al hebt geleerd.
er than/ the -est
more than...../ the most......

Slide 13 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
It tastes ....
A
good
B
well

Slide 14 - Quizvraag

Adjectives and Adverbs
It rains ...
A
Terrible
B
Terribly

Slide 15 - Quizvraag

Adjective of Adverb?
She dances ...
A
beautiful
B
beautifully

Slide 16 - Quizvraag

Adverbs & Adjectives - Check

I like studying, but I read _______ .
A
slow
B
slowly

Slide 17 - Quizvraag

Adverbs & Adjectives - Check

She stood up ________ to those bullies.
A
brave
B
bravely

Slide 18 - Quizvraag

Adverb of adjective?
He sings ......
A
good
B
well

Slide 19 - Quizvraag

Adjective or adverb?
I was ______ shocked.
A
completely
B
complete

Slide 20 - Quizvraag

Comparison vs Superlative
Maak een vergelijking of overtref.
Haribo cherries are _______ (sweet) than the Haribo strawberries.

Slide 21 - Open vraag

Comparisons
She is wearing _____ dress.
A
more beautiful than
B
beautifuller than
C
the most beautiful
D
the beautifullest

Slide 22 - Quizvraag

Which comparison is correct?
A
I'm quicker then him.
B
They walk more fast than me.
C
Please be carefuller next time!
D
I like playing football better than playing hockey.

Slide 23 - Quizvraag

Comparisons

That is ______ (interesting) speech ever.

Slide 24 - Open vraag

Comparisons:

The king is the ___________
A
more powerful
B
powerfuller
C
powerfullst
D
most powerful

Slide 25 - Quizvraag