Welke twee formules zijn gelijk? noteer je antwoord als cijfers bijvoorbeeld: 1 en 2 1) 10 + 2 ⋅ a = b 2) 10 ⋅ a - 2 = b 3) 2 ⋅ a + 10 = b 4) 10 ⋅ a + 2 = b
Slide 15 - Open vraag
10 + 2 ⋅ a = 24 Bereken a
Slide 16 - Open vraag
2,5 ⋅ a - 6 = 19 Bereken a
Slide 17 - Open vraag
Mijn oma heeft nu 3 kleinkinderen, elk jaar krijgt ze er 2 bij. Maak een woordformule.
Slide 18 - Woordweb
Mijn oma heeft nu 3 kleinkinderen, elk jaar krijgt ze er 2 bij. Na hoeveel jaar heeft ze 15 kleinkinderen?
Slide 19 - Open vraag
Vrienden gaan uit eten. Ze hebben 64 euro. De drankjes kosten 10 euro. Elke pizza kost 8 euro. Welke formule hoort hierbij?
Slide 20 - Woordweb
Een groepje vrienden gaat bij een pizzeria eten. Ze hebben 64 euro. Ze betalen 10 euro voor drankjes. Elke pizza kost 8 euro. Hoeveel pizza's kunnen ze kopen?
Slide 21 - Open vraag
Apple heeft een eigen vermogen van 50 miljard. Elke maand maken ze 7 miljard euro winst. Na hoeveel maanden hebben ze 148 miljard?
Slide 22 - Open vraag
Een kat vangt muizen. Hij weegt nu 3 kilo. Bij elke opgegeten muis wordt hij 100 gram zwaarder. Hoeveel muizen moet hij vangen om 5,2 kilo te wegen?