1mha hfdst 7 en 11

1mha hfdst 7 en 11
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

1mha hfdst 7 en 11

Slide 1 - Tekstslide

Elk handbalteam heeft 8 spelers. Wat is de woordformule?
A
teams x 8 = spelers
B
teams = 8 spelers
C
teams + 8 = spelers
D
teams = 4 spelers

Slide 2 - Quizvraag

In elke doos zitten 10 koekjes, en er liggen 4 koekjes op tafel. Wat is de goede formule?
A
koekjes x 10 + 4 = dozen
B
dozen x 10 + 4 = koekjes
C
dozen x 4 + 10 = koekjes
D
dozen + 10 x 4 = koekjes

Slide 3 - Quizvraag

In een zwembad zit 200 liter. Elk uur stroomt er 40 liter uit. Wat is de goede formule?
A
200 + 40 x uur = liter
B
40 x uur + 200 = liter
C
200 - 4 x uur = liter
D
200 - uur x 40 = liter

Slide 4 - Quizvraag

Formule: dozen x 10 + 4 = koekjes
Het uit-getal is hier (schrijf zonder hoofdletters)

Slide 5 - Open vraag

Formule: dozen x 10 + 4 = koekjes.
Als ik 4 dozen heb, hoeveel koekjes heb ik dan?

Slide 6 - Open vraag

20 - 3 x dagen = euro.
Hoeveel euro heb ik na 5 dagen?

Slide 7 - Open vraag

Ik heb 200 euro en elke week geef ik 15 euro uit. Hoeveel heb ik na 6 weken?

Slide 8 - Open vraag

200 - uur x 40 = liter. Wat is de goede letterformule?
A
200 - u x 40 = l
B
40 x uur + 200 = liter
C
200 - 4 x uur = liter
D
200 - uur x 40 = liter

Slide 9 - Quizvraag

Maak een LETTERformule van:
aantal auto's x 5 + 20 = personen

Slide 10 - Woordweb

Vul de tabel in en geef de antwoorden met een komma ertussen.
Bijv: 6,5,13,10

Slide 11 - Open vraag

Vul de tabel in en geef de antwoorden met een komma ertussen.
Bijv: 6,5,13,10

Slide 12 - Open vraag

Welke grafiek hoort bij:
20 - 1.5 x snoepjes = euro?
A
Blauw
B
Oranje
C
Groen
D
Geel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een goede letterformule van:

20 - 1.5 x snoepjes = euro?
A
20 - 1,5 x s = e
B
20 - 1,5 = e
C
20 - 1,5 ⋅ s = e
D
20 - 1,5 = 2

Slide 14 - Quizvraag

Welke twee formules zijn gelijk?
noteer je antwoord als cijfers bijvoorbeeld: 1 en 2
1) 10 + 2 ⋅ a = b
2) 10 ⋅ a - 2 = b
3) 2 ⋅ a + 10 = b
4) 10 ⋅ a + 2 = b

Slide 15 - Open vraag

10 + 2 ⋅ a = 24
Bereken a

Slide 16 - Open vraag

2,5 ⋅ a - 6 = 19
Bereken a

Slide 17 - Open vraag

Mijn oma heeft nu 3 kleinkinderen, elk jaar krijgt ze er 2 bij. Maak een woordformule.

Slide 18 - Woordweb

Mijn oma heeft nu 3 kleinkinderen, elk jaar krijgt ze er 2 bij. Na hoeveel jaar heeft ze 15 kleinkinderen?

Slide 19 - Open vraag

Vrienden gaan uit eten.
Ze hebben 64 euro. De drankjes kosten 10 euro. Elke pizza kost 8 euro. Welke formule hoort hierbij?

Slide 20 - Woordweb

Een groepje vrienden gaat bij een pizzeria eten.
Ze hebben 64 euro. Ze betalen 10 euro voor drankjes.
Elke pizza kost 8 euro. Hoeveel pizza's kunnen ze kopen?

Slide 21 - Open vraag

Apple heeft een eigen vermogen van 50 miljard.
Elke maand maken ze 7 miljard euro winst.
Na hoeveel maanden hebben ze 148 miljard?

Slide 22 - Open vraag

Een kat vangt muizen. Hij weegt nu 3 kilo.
Bij elke opgegeten muis wordt hij 100 gram zwaarder.
Hoeveel muizen moet hij vangen om 5,2 kilo te wegen?

Slide 23 - Open vraag