GMK P4 - Schildklier

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De overgang is hetzelfde als menopauze
De overgang duurt 4-6 jaar
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Welk hormoon is tekort bij de overgang?
A
Oestrogeen
B
Progestageen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van oestrogenen?
A
Werkt na 1-2 weken
B
Werkt als anticonceptie
C
Beschikbaar in o.a. pleister, gel en spray
D
Synapause, Femoston, Activelle

Slide 4 - Quizvraag

Na hoelang gebruik van oestrogenen is het advies om een proefstop te doen?
A
6 weken
B
3 maanden
C
6 maanden
D
1-2 jaar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een sequentiële behandeling?
A
monotherapie oestrogeen
B
combitherapie oestrogeen+progestageen
C
14 dagen oestrogeen, 14 dagen combi oestrogeen/ progestageen
D
21 dagen combi oestrogeen/progestageen, 7 dagen stopweek

Slide 6 - Quizvraag

Osteoporose betekent:
A
Broze botten
B
Botbreuken
C
Fractuurpreventie
D
Kromme houding

Slide 7 - Quizvraag

Wat bevordert NIET tot sterke botten?
A
Bewegen
B
Calcium
C
Corticosteroïden
D
Vitamine D

Slide 8 - Quizvraag

Vitamine D en calcium worden vaak samen gegeven. Waarom?
A
Calcium bevordert de opname van vitamine D
B
Vitamine D bevordert de opname van calcium
C
Calcium bevordert de aanmaak van vitamine D
D
Vitamine D bevordert de aanmaak van calcium

Slide 9 - Quizvraag

Welk middel heeft geen interacties met andere middelen?
A
Alendroninezuur
B
Bisfosfonaat
C
Calcium
D
Vitamine D

Slide 10 - Quizvraag

Welk middel moet na 5 jaar in principe stoppen?
A
Calciumcarbonaat
B
Colecalciferol
C
Risedroninezuur
D
Vitamine D

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Wat is geen functie van de schildklier?
A
Hormonen aanmaken
B
Stofwisseling
C
Groei en ontwikkeling
D
Aansturen van hersenen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke hormoon is thyroxine?
A
T1
B
T2
C
T3
D
T4

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

De schildklier zorgt voor de juiste temperatuur
Bij een trage schildklier word je moe
A
Beide waar
B
1 is waar: 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 19 - Quizvraag

1. De schildklier stuurt de hersenen aan
2. Hoge T3 en T4 in bloed, zorgen voor minder TSH
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Hyperthyreoïdie betekent
A
Te snelwerkende schildklier
B
Te traag werkende schildklier
C
Goed werkende schildklier
D
Anders

Slide 22 - Quizvraag

Iemand met de ziekte van Graves heeft een:
A
Traag werkende schildklier
B
Snelwerkende schildklier

Slide 23 - Quizvraag

Welke middelen kunnen effect hebben op de schildklier?
A
Amiodaron, lithium
B
Carbamazepine, digoxine
C
Olanzapine en metoprolol
D
Diltiazem en omeprazol

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

1. Bij een HYPOthyreoidie heeft het lichaam te weinig energie
2. Bij een HYPERthyreoidie komt gewichtstoename voor
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

De behandeling van hypothyreoïdie is:
A
Suppletie: met levothyroxine
B
Combinatie: thyreostaticum + levothyroxine
C
Titratie: monotherapie thyreostaticum
D
Anders

Slide 28 - Quizvraag

Wat gebeurt er meestal als je hyperthyreoïdie alleen met een thyreostaticum behandelt?
A
Te snel werkende schildklier
B
Te traag werkende schildklier

Slide 29 - Quizvraag

Hoe kan de arts monitoren of iemand goed is ingesteld?
A
T3 en T4 in bloed
B
T3 en T4 in urine
C
T4 en TSH in bloed
D
T4 en TSH in urine

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Thyreomimeticum betekent
A
Nabootsen van schildklier
B
Blokkeren van schildklier
C
Te snelle schildklier
D
Te langzame schildklier

Slide 32 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van levothyroxine?
A
Op nuchtere maag innemen
B
Complexvorming met ijzer
C
Euthyrox, Thyrax
D
Weinig sterktes

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Welke effect kan een thyreostaticum op andere middelen hebben?
A
Complexvorming
B
Meer afbraak
C
Minder afbraak
D
Verbeterde opname

Slide 35 - Quizvraag

Waarom wordt bij zwangerschap niet de combinatietherapie gedaan?
A
Thiamazol is teratogeen
B
Levothyroxine is teratogeen
C
Alleen thiamazol passeert de placenta
D
Beide middelen passeren de placenta

Slide 36 - Quizvraag