VWO1 h.2 herhaling 2.2 en 2.4







  • de trappen van vergelijking
  • spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Herhaling
h.2 Taalverzorging
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les







  • de trappen van vergelijking
  • spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Herhaling
h.2 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Noteer eerst in je agenda bij vrijdag 4 oktober:

  • so h.2 Taalverzorging (blz. 35 t/m 53).
  • Verdeel de te leren stof in drie delen en leer de stof minstens drie keer.

  • Kijk welke feedback je hebt gekregen bij de Zelftoetsen (online). Oefen wat je moeilijk vindt of nog niet beheerst.




Slide 2 - Tekstslide

  • Na deze les kennen jullie de trappen van vergelijking; de stellende, de vergrotende en de overtreffende trap.


  • Na deze les kennen jullie de regels van de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.


Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

- We herhalen de trappen van vergelijking:

     de stellende trap
     de vergrotende trap
     de overtreffende trap

- We herhalen de regels van werkwoordspelling (persoonsvorm
  tegenwoordige tijd).
- Jullie maken oefeningen van werkwoordspelling.


Wat gaan we doen?

Slide 4 - Tekstslide


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Open vraag


Welk woord geschreven in hoofdletters is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
De BELANGRIJKE opdracht.
B
Die professor is heel SLIM.
C
Dit verhaal is GOED geschreven.
D
Mijn fiets is KAPOT.

Slide 6 - Quizvraag

             Het bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over een znw.
Je kunt kenmerken of eigenschappen toevoegen aan een zn.
Een bnw staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

de aardige winkelier, het mooie boek, de geoefende acrobaat.
Een bnw staat soms ook achter een znw.

De winkelier is aardig, het verhaal is mooi.

Slide 7 - Tekstslide

       De trappen van vergelijking
Van een bnw kun je afleidingen maken die aangeven hoe sterk de eigenschap is.
De grondvorm noem je de stellende trap (minst sterk)

aardig    leuk     veel     gemeen
Bij de vergrotende trap voeg je vaak -er achter. (sterker)
Soms moet je de spelling een beetje aanpassen.

hoog-hoger          raar-raarder   dwaas-dwazer
Bij de overtreffende trap zet je vaak -st achter de stellende trap (sterkst)

oud-oudst    lang-langst   zuur-zuurst

Slide 8 - Tekstslide

uitzonderingen
Eindigt een stellende trap op -r? Dan schrijf je een -d erbij in de vergrotende trap.

helder-helderder    gaar-gaarder    zwaar-zwaarder
Eindigt de stellende trap op een -s? Schrijf dan geen extra -s in de overtreffende trap.

vers-verst    dwaas-dwaast
Eindigt de stellende trap op -de, -isch, -sd, -sk of -st? Schrijf dan in de overtreffende trap meest.

stupide - meest stupide   logisch -meest logisch  verbaasd-meest verbaasd   pittoresk-meest pittoresk    vast-meest vast

Slide 9 - Tekstslide

stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
blauw
wijd
slap

eerder
beter
meer

meest kritisch
verst
puurst


groener
raarder
liever

gaaf
precies
oud

vreemdst
best
belangrijkst

Slide 10 - Sleepvraag


Noteer de vergrotende trap van de volgende woorden:

goed, bleek, naar en grijs

Slide 11 - Open vraag


Noteer de overtreffende trap van de volgende woorden:

veel, vast, lief en weinig

Slide 12 - Open vraag

herhaling werkwoordspelling.


Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.




Slide 13 - Tekstslide



   
    Ik heb vandaag gefietst.             Ik had vandaag gefietst.  (heb is de pv)
 



 
   Ik heb een ijsje mogen kopen. Wij hebben een ijsje mogen kopen.

   (heb moet meervoud worden (hebben) en is dus de persoonsvorm).
1. Zet de zin in een andere tijd en het werkwoord dat verandert is de pv.
2. Verander het getal van het onderwerp, dan moet de pv mee veranderen.

Slide 14 - Tekstslide



   

   Zij heeft vandaag gefietst.         Heeft zij vandaag gefietst?

    Heeft staat voorop en is dus de pv

3. Maak de zin vragend, het werkwoord dat voorop komt te staan is de pv.

Slide 15 - Tekstslide

persoon
getal
vorm
lachen
1e persoon
enkelvoud
ik-vorm
ik lach
2e persoon
enkelvoud
ik-vorm + t
jij lacht
2e persoon

3e persoon
enkelvoud

enkelvoud
ik-vorm

ik-vorm + t
lach jij

hij lacht
1e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
we lachen
2e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
jullie lachen
3e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
zij lachen

Slide 16 - Tekstslide

stappenplan
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

1. Zoek de persoonsvorm in de zin;
2. Kijk welk onderwerp erbij hoort;
3. Bepaal nu of je ik-vorm, ik-vorm + t of het hele werkwoord schrijft.
4. Kijk naar het schema.


Slide 17 - Tekstslide

- We kijken h.2.4 Taalbewustzijn blz. 51 t/m 53.
  opdr. 20 t/m 23 na.

- Jullie oefenen daarna met de werkwoordspelling.
   (huiswerk Magister dit lesuur). Let op lees de opdrachten
   goed.

- klaar: lees in je leesboek en maak de opdrachten op blz. 30.



Slide 18 - Tekstslide

- Huiswerk dinsdag g1b: leren voor de so Taalverzorging 
  (2.1, 2.2, 2.3 en 2.4)


- Dinsdag het tweede uur krijg je de oefentoets.



Slide 19 - Tekstslide

- Huiswerk maandag a1c: leren voor de so Taalverzorging 
  (2.1, 2.2, 2.3 en 2.4)


- Dinsdag krijg je de oefentoets.



Slide 20 - Tekstslide