In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Taal blok 1
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Je werkt in tweetallen --> groep 6 met groep 7
Je werkt samen op 1 tablet.
Vragen voor groep 6 zijn blauw.
Vragen voor groep 7 zijn geel.
Je mag met elkaar overleggen.
Slide 2 - Tekstslide
Joris zet de boeken in de kast.
A
telwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 3 - Quizvraag
Joris zet de boeken in de kast.
A
Joris
B
de boeken
C
de kast
D
zet
Slide 4 - Quizvraag
Wat is geen voorzetsel?
A
de
B
op
C
in
D
gedurende
Slide 5 - Quizvraag
Moniek heeft van de haren van haar zus een vlecht gemaakt.
A
Moniek
B
gemaakt
C
van
D
heeft
Slide 6 - Quizvraag
Hugo heeft nog 12 dropjes in zijn zak zitten.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
telwoord
D
werkwoord
Slide 7 - Quizvraag
Patrick geeft de stoffen tas aan zijn moeder.
A
lidwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord
Slide 8 - Quizvraag
De laatste groep moest ook de afwas doen.
A
afwas
B
groep
C
laatste
D
moest
Slide 9 - Quizvraag
goedkoop - goedkoper - ...
Slide 10 - Open vraag
Juf Tessa eindigde zondag op de eerste plaats.
A
hooftelwoord
B
rangtelwoord
Slide 11 - Quizvraag
... - meer - meest
Slide 12 - Open vraag
A
logo
B
pictogram
Slide 13 - Quizvraag
Bart heeft meer knikkers ... Bram.
A
als
B
dan
Slide 14 - Quizvraag
A
pictogram
B
logo
Slide 15 - Quizvraag
Gerrit is even groot dan Koen.
A
deze zin is goed
B
deze zin is fout
Slide 16 - Quizvraag
Roodkapje liep op een middag door het bos. Ze zag mooi bloemen staan die ze voor haar oma wilde plukken. Ze plukte de bloemen en huppelde vrolijk verder.
A
verhaal
B
verslag
Slide 17 - Quizvraag
Wat is geen schrijfdoel?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
scoren
Slide 18 - Quizvraag
De agent gaf me gisteren een bon voor te hard rijden.
A
bekeuring
B
cadeau
C
compliment
D
rijbewijs
Slide 19 - Quizvraag
Hey bro, hoee kom je naar mij?
A
standaardtaal
B
streektaal
C
straattaal
Slide 20 - Quizvraag
Het resultaat is hetzelfde als het gevolg ergens van.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Hij werd een beetje boos om mijn opmerking.
A
tegen de haren instrijken
B
gouden handen hebben
C
mond voorbij praten
D
op onze buik schrijven
Slide 22 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Hij had goed geleerd en begon vastberaden aan de toets.
B
De weg was afgesloten, ze kon daar vastberaden niet in.
Slide 23 - Quizvraag
Hij was te laat thuis en kon een lekker toetje wel ...