Les 1: Persoonsvorm en werkwoorden herhaling

WERKWOORDEN
Na deze les kan je werkwoorden en persoonsvormen herkennen.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDEN
Na deze les kan je werkwoorden en persoonsvormen herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al over persoonvormen en werkwoorden?

Slide 2 - Open vraag

Op welke twee manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 3 - Open vraag

Verander de zin van tijd.
Vrijdag ging ik op tijd naar school.

Slide 4 - Open vraag

Maak de zin vragend.
De minister is naar de vergadering gegaan.

Slide 5 - Open vraag

Maak de zin vragend:
Vanavond zullen de ouders naar school komen.

Slide 6 - Open vraag

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 9 - Tekstslide

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De loempia's vliegen door de lucht.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
'Er worden zeventien katten gevoerd.'
Tekst

Slide 12 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
'Tien dagen per jaar is het feest in Hengelo.'

Slide 13 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
'Met hoeveel mensen mogen we tegenwoordig nog feest vieren?'

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Peter heeft morgen een afspraak.
A
heeft
B
heeft afspraak
C
morgen
D
heeft morgen

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Zij legt mijn spullen altijd daar neer.
A
legt
B
spullen
C
legt neer
D
spullen neer

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Abel wil morgen naar de Vomar gaan.
A
wil
B
wil morgen
C
morgen gaan
D
wil gaan

Slide 17 - Quizvraag

WERKWOORD
ANDER WOORD
vinden
verbinding 
gemaakt 
heeft
spullen 
opereren
boodschappen
klemt
verleden
verkeerd
lachten
wedstrijd

Slide 18 - Sleepvraag

supermoeilijke sleepvraag:
In een zin staat altijd minstens één ....................
De persoonsvorm is altijd een ....................
Een .................................... kun je in een andere tijd zetten.
Als je de zin vragend maakt, begint de zin 
met een  ..........................         Dat noem je de ............................
werkwoord
werkwoord
werkwoord
werkwoord
persoonsvorm

Slide 19 - Sleepvraag

Aan het werk:
Maken: opdracht 5, 7, 8,9,10 en 12
Klaar? Maak een groepje en maak opdracht 6.

Slide 20 - Tekstslide

Afsluiting!

Slide 21 - Tekstslide