TL4: spellingquiz werkwoordspelling

Quiz
Test je kennis van werkwoordspelling, tremagebruik en samenstellingen
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz
Test je kennis van werkwoordspelling, tremagebruik en samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van de les weet ik of ik werkwoordspelling al goed beheers.

Aan het einde van de les weet ik of ik de regels van de 'trema' en samenstellingen goed beheers.

Slide 2 - Tekstslide

De regel van 't exkofschip is voor
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 3 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling (t.t.).
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 4 - Quizvraag

(vinden) Ik ... spelling erg lastig (t.t.)
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 5 - Quizvraag

werkwoordspelling (t.t.)
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling (v.t.)
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 7 - Quizvraag

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren? (t.t.)
A
Vindt
B
Vind

Slide 8 - Quizvraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling. (v.t.)
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 9 - Quizvraag

werkwoordspelling (v.t.)
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt? (t.t.)
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen. (t.t.)
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 12 - Quizvraag

Er is gisteren veel (gebeuren). (v.t.)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 13 - Quizvraag

Hij (vervelen) zich. (t.t.)
A
verveeld
B
verveeldt
C
verveelt
D
verveelde

Slide 14 - Quizvraag

De medewerker (verklaren)
onschuldig te zijn. (t.t.)

A
verklaren
B
verklaarde
C
verklaard
D
verklaart

Slide 15 - Quizvraag

Hij heeft zijn moeder jaren (verzorgen). (v.t.)
A
verzorgdt
B
verzorgt
C
verzorgd
D
verzorgen

Slide 16 - Quizvraag

Dat (veranderen) nooit. (t.t.)
A
verandert
B
veranderd
C
verander
D
veranderdt

Slide 17 - Quizvraag

De situatie (blijken) onhoudbaar te zijn. (v.t.)
A
bleek
B
blijkte
C
bleken
D
blijkde

Slide 18 - Quizvraag

De dokter (verbinden) de wond. (v.t.)
A
verbinden
B
verbindt
C
verbont
D
verbond

Slide 19 - Quizvraag

De storm (verwoesten) onze tuin. (v.t.)
A
verwoesde
B
verwoestte
C
verwoeste
D
verwoesdte

Slide 20 - Quizvraag

De (verwoesten) tuin.
A
verwoesde
B
verwoestte
C
verwoeste
D
verwoesdte

Slide 21 - Quizvraag

Hoe lang (branden) de kaarsen gister? (v.t.)
A
branden
B
brandten
C
brandden
D
gebrand

Slide 22 - Quizvraag

Waar heb jij die taart (bestellen). (v.t.)
A
bestelt
B
besteld
C
besteldt

Slide 23 - Quizvraag

De auto (starten) vanmorgen niet. (v.t.)
A
starte
B
startte
C
start
D
stardte

Slide 24 - Quizvraag

Dat meisje (giechelen) als je haar (aankijken). (t.t.)
A
giechelt, aankijkd
B
giecheld, aankijkt
C
giechelt, aankijkt
D
giecheld, aankijkd

Slide 25 - Quizvraag

Jan (verzenden) het pakketje. (t.t.)
A
verzend
B
verzond
C
verzent
D
verzendt

Slide 26 - Quizvraag

Ik (ruiken) dat de pizza (aanbranden). (t.t.)
A
rook, aanbrandde
B
ruik, aanbrandt
C
ruikt, aanbrant
D
ruik, aanbrand

Slide 27 - Quizvraag

De docent heeft dat (beloven). (v.t.)
A
belooft
B
beloofdt
C
beloofde
D
beloofd

Slide 28 - Quizvraag

Werkwoordspelling is makkelijk
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Maak een samenstelling van de woorden:
belasting + dienst

Slide 30 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
kwaliteit + controle

Slide 31 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
lengte + verschil

Slide 32 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
muis + val

Slide 33 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
karate + trap

Slide 34 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
stage + activiteit

Slide 35 - Open vraag

Schrijf de samenstelling goed op:
stage + instelling

Slide 36 - Open vraag

De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 37 - Quizvraag

Het ____ voor het stationsgebied, gaat niet door.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan

Slide 38 - Quizvraag

Emma begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 39 - Quizvraag

Mevrouw Schipper gaat elke zondag met haar ___ naar de Beekse Bergen.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 40 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
dieptepunt
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 41 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
beresterk
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 42 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
weidevogel
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 43 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
ladekast
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 44 - Quizvraag

Maak een samenstelling van de woorden:
elektriciteit + centrale

Slide 45 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
zee + schepen

Slide 46 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
volk + zanger

Slide 47 - Open vraag

Trema of geen trema? Welke is juist?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 48 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 49 - Quizvraag

Trema of geen trema?

A
ingredienten
B
ingrediënten

Slide 50 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 51 - Quizvraag

Trema of geen trema?

A
verfraaiïng
B
verfraaiing

Slide 52 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
C
gëinstalleerd

Slide 53 - Quizvraag

Hoe ging deze quiz?
Goed, ik had (bijna) alles goed
Ruim voldoende, ging wel prima
Voldoende, meer dan de helft goed
Matig, blijft punt van aandacht
Onvoldoende, ik moet nog flink oefenen

Slide 54 - Poll

Volgende week vrijdag oefentoets grammatica en spelling!

Slide 55 - Tekstslide