les 6

welcome
start opdracht
homework
grammar
get to work 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

welcome
start opdracht
homework
grammar
get to work 

Slide 1 - Tekstslide

maak passive
They must do the work.

Slide 2 - Open vraag

maak passive
He is calling her.

Slide 3 - Open vraag

maak passive
Her sister was cleaning the windows.

Slide 4 - Open vraag

The police has arrested five boys.

Slide 5 - Open vraag

.................day is the same in this job.
A
each
B
every
C
both

Slide 6 - Quizvraag

...........................employee has his or her own identity card.
A
each
B
every
C
both

Slide 7 - Quizvraag

Are you going to stay in bed

................ day?
A
all
B
(n)either
C
no

Slide 8 - Quizvraag

Can .................. you or Lisa take me to the station?
A
all
B
(n)either
C
no

Slide 9 - Quizvraag

I was typing my letter

................ a typewriter.
A
with
B
on
C
at
D
by

Slide 10 - Quizvraag

She drew that painting

......................a paintbrush
A
by
B
with
C
on

Slide 11 - Quizvraag

Could you tie your boat

my boat? Otherwise, it will float away.
A
on
B
to
C
by

Slide 12 - Quizvraag

homework 
1. maak de laatste 10 invuloefeningen van de opdracht in in de bijlage.  ( antwoorden staan straks in SOM)

2.read page 25, 26 of ga in deze lessonup via de klassencode .(zyouh) voor meer uitleg
answer ex 20,23a,28,29,30 p 19 ect



Slide 13 - Tekstslide

ex 20

Slide 14 - Tekstslide

Ought to (zou moeten): Dit werkwoord drukt een morele verplichting of advies uit. Het suggereert dat iets wenselijk of juist is om te doen. 
:You ought to eat more vegetables for a healthy lifestyle.

Should ( zou moeten): Dit werkwoord wordt ook gebruikt voor advies en aanbevelingen (uit  bezorgdheid). Het is minder sterk dan “must” en “have to”. You should arrive on time for the meeting..

May (kunnen/mogen) : Dit werkwoord drukt toestemming of mogelijkheid uit. 
You may watch the movie tonight.

Might (zou kunnen): Dit is de verleden tijd van “may”.  je bent ergens niet helemaal zaker van. Je vraagt  of geeft toestemming .
  You might like the movie Frozen.
Be allowed to (mogen/toestaan): Dit werkwoord drukt toestemming uit. Het geeft aan dat iets is toegestaan.
You are not allowed to use your phone during class.

Must (moeten): Dit werkwoord drukt een sterke verplichting of noodzaak uit. Het komt uit JEZELF. Het geeft aan dat iets absoluut moet gebeuren. 
You must do your homework before going to bed.

Have to (moeten): Dit werkwoord wordt ook gebruikt om verplichtingen aan te geven. OPGEGEVEN DOOR EEN ANDER. Het heeft een vergelijkbare betekenis als “must”.
 I have to wake up early for work tomorrow.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

ex 30

Slide 18 - Tekstslide

quantifiers 
Both (beide): wordt gebruikt om aan te geven dat iets van toepassing is op twee individuen of groepen.  Wordt gevolgd door een meervoud
“Both children finished their homework.”

Either (een van beide): wordt gebruikt om een keuze tussen twee opties aan te geven. Bijvoorbeeld:
You can either have tea or coffee.”

Neither (geen van beide):  wordt gebruikt om aan te geven dat iets niet van toepassing is op een van de opties. 
Neither of the books is interesting..”

Slide 19 - Tekstslide

All (alle):  wordt gebruikt om aan te geven dat iets van toepassing is op de hele groep. en wordt gevolgd door een meervoud. 
“All students receive a certificate.”

Each/every (elk):  wordt vaak gebruikt met zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud. 
Each house has a garden.”
“Every day is a new opportunity.”

No (geen):  wordt gebruikt om aan te geven dat iets ontbreekt. 
“There are no more tickets available.”

Slide 20 - Tekstslide

ex 30 b

Slide 21 - Tekstslide

homework 
44,47,52,53,54 ( read grammar p 41)
study for the test

Slide 22 - Tekstslide