All (alle): wordt gebruikt om aan te geven dat iets van toepassing is op de hele groep. en wordt gevolgd door een meervoud.
“All students receive a certificate.”
Each/every (elk): wordt vaak gebruikt met zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud.
Each house has a garden.”
“Every day is a new opportunity.”
No (geen): wordt gebruikt om aan te geven dat iets ontbreekt.
“There are no more tickets available.”