eruitzien t/m hoeven

Doel
Je kent de onregelmatige vormen van deze 10 werkwoorden. 
Tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd. 
Je weet ook wat het betekent. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel
Je kent de onregelmatige vormen van deze 10 werkwoorden. 
Tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd. 
Je weet ook wat het betekent. 

Slide 1 - Tekstslide

1. Je bespreekt per groepje de zinnen die je hebt gemaakt. 
2. Daarna doen we samen de oefeningen. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Hij eruitzag goed
B
Hij heeft eruitzien goed.
C
Hij zag er goed uit.

Slide 3 - Quizvraag

Schrijf in de verleden tijd:
Hij eet alle pannenkoeken op.

Slide 4 - Open vraag

Schrijf de zin in de voltooide tijd:
Zij gaan naar de Efteling .

Slide 5 - Open vraag

Wat is goed?
A
genieten-genoten -hebben genoten
B
genieten-genoten-zijn genoten
C
genieten - genootten - hebben genooten

Slide 6 - Quizvraag

Zet de zin in de verleden tijd:
Hij geeft zijn buurman een hamer.

Slide 7 - Open vraag

Vul aan:
hij hangt / hij .......... / hij heeft gehangen

Slide 8 - Open vraag

Zet de zin in de voltooide tijd:
Zij heeft een saai weekend.

Slide 9 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Zij heeft op school gehelpt.
B
Hij heeft op school geholpen.
C
Hij heeft op school gehelpen.

Slide 10 - Quizvraag

Zet de zin in de verleden tijd:
Hij heet Jan.

Slide 11 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Wij hoefden geen examen gedaan.
B
Wij hoefden geen examen te doen.
C
Wij hoeften geen examen te doen.

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden ken jij nu?

Slide 13 - Open vraag

binnenkomen t/m drinken

Slide 14 - Tekstslide

eruitzien t/m hoeven

Slide 15 - Tekstslide