Stijlfiguren 4H

Welkom havo 4
Wat gaan we doen?
Opdracht 5 verder bespreken
filmpje kijken over beeldspraak
zelf oefenen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom havo 4
Wat gaan we doen?
Opdracht 5 verder bespreken
filmpje kijken over beeldspraak
zelf oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Welk bijschrift kun jij bij deze twee foto's bedenken? 

Slide 2 - Tekstslide

"Het verschil tussen een leider en een baas"

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak 
Er is sprake van beeldspraak als er figuurlijke taal wordt gebruikt. Figuurlijke taal houdt in dat de schrijver een ander woord gebruikt voor wat hij bedoelt. Wat voor ander woord hij gebruikt hangt af van de vorm beeldspraak die hij gebruikt.


Slide 4 - Tekstslide

 We gaan eerst kijken naar een filmpje van Arjan Lubach. 
Hij laat zien hoe beeldspraak in de praktijk gebruikt wordt en wat het effect daarvan is. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Welke soorten beeldspraak?

Slide 7 - Tekstslide

De retorische vraag
Wil je soms dat er ingebroken wordt?
Een gloednieuwe telefoon, wie wil dat nou niet?
We moeten de opwarming van de aarde stoppen, toch?

Slide 8 - Tekstslide

Vergelijking
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Daar loopt een beer van een vent. 
Haar studentenkamer was een zwijnenstal.

Slide 9 - Tekstslide

Metafoor

Die ezel is weer zijn telefoon vergeten!
Het leven is een weg met kuilen en hobbels.
Haar ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven.
Verliefdheid voelt als een buik met gesmolten suiker. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de bedoeling van een metafoor?

De lezer of luisteraar verrassen en prikkelen.
Iets (onbekends) uit te leggen door een beeld te schetsen dat je voor je ziet.  

Slide 11 - Tekstslide

Wat is taal?
We gaan nu zelf nadenken over zo'n vergelijking. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Antithese
Tegenstelling: woorden of zinnen die een tegengestelde mededeling bevatten, staan bij elkaar.

Wij voeren geen bittere oorlog
onze wraak is zoet

Slide 14 - Tekstslide

Op school stonden ze op het bord geschreven,
Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werkelijkheid, de ander schijn. (Ed Hoornik)
A
Parallellisme
B
Antithese
C
Paradox
D
Hyperbool

Slide 15 - Quizvraag

Tautologie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Herhaling

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Paradox
'Schijnbare tegenstelling': tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Ik heb in het gras mijn wapens gelegd
en mijn wapens gaan geuren als gras
Ik heb in het gras mijn lichaam gelegd
mijn lichaam is geurig als hout bitter en zoet
(Lucebert)
A
Tautologie
B
Herhaling
C
Parallellisme
D
Opsomming

Slide 24 - Quizvraag

Hyperbool
Sterke overdrijving

Slide 25 - Tekstslide

Eufemisme
= verzachtende omschrijving, niet spottend bedoeld (in tegenstelling tot het understatement)

Ik moet even een kleine boodschap doen.
Onze drie kippen zijn helaas heengegaan. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Ironie

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Understatement

Slide 30 - Tekstslide

Overzicht stijlfiguren 
- Tegenstelling  (antithese)                                - Retorische vraag
- Herhaling                                                                 - Parallellisme
- Prolepsis                                                                  - Hyperbool
- Paradox                                                                    - eufemisme
- Opsomming                                                           - ironie
- Pleonasme                                                             - sarcasme
- Tautologie                                                              - understatement                                                    
     

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht: de link naar poëzie
1. Kies uit je gedichtenbundel drie gedichten.
2. Analyseer de gedichten op literair taalgebruik. Kijk daarbij naar beeldspraak, stijlfiguren, symbolen, ironie.
3. Klaar? Maak de analyse verder af door naar rijm, vorm, metrum en inhoud te kijken.
4. Wat is de hoofdgedachte van het gedicht? Vallen de gedichten onder een thema?
Voor de volledige opdracht: zie ELO

Slide 32 - Tekstslide