Grammatica WS: betrekkelijk vnw

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel(en)
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je het betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Over welke woordsoorten hebben we het gisteren gehad?

Kun je een voorbeeld bedenken bij iedere woordsoort?

Tot welk woordsoort hoort 'negentien'?




Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk 
voornaamwoord
De e-mails die ik voor Nederlands moest schrijven.
  • Waar verwijst 'die' naar?

Het schrift dat ik van de docent heb gekregen.
  • Waar verwijst 'dat' naar?

Dominique had de hele dag buiten gespeeld, wat ze echt heerlijk vond.
  • Waar verwijst 'wat'  naar?

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk 
voornaamwoord
  • Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat, het antecedent.
  • De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
1.  Die verwijst naar de-woorden.
2. Dat verwijst naar het-woorden.
3. Wat verwijst naar:
  • een overtreffende trap na ‘het’:
       - Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • 'vage' woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
        - Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
  • een hele zin of een deel van een zin:
       - Max is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.


Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
4.  Voorzetsel + wie verwijst naar een persoon (van wie, door wie, voor wie etc.)


       - Tessa, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili. 

Let op: dus niet met waar + voorzetsel: waarover, waarvoor enz.

Slide 7 - Tekstslide

Verschil?
  • De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn. 

  • Die kast is mooi.
  • De kast die daar staat is te koop.

  • Een aanwijzend voornaamwoord staat vóór het zelfstandig naamwoord het betrekkelijk voornaamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord.




Slide 8 - Tekstslide


Wat zijn / doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
Verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin.
B
Woorden waar je de, het of een voor kan zetten.
C
Alle werkwoorden in een zin.
D
Ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 11 - Quizvraag

Zelf aan de slag
Maak Cursus 5, par. 14, opdr. 1.
> 80% goed bij opdr. 1 --> opdr. 5 t/m 8
< 80% goed bij opdr. 1 --> opdr. 2 t/m 4 en 6

Stel vragen als je iets niet begrijpt!

Ben je klaar?
1. Huiswerk ander vak afmaken.
2. Lezen in je leesboek.
3. Leren voor een toets.

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen: behaald?
- Welke woordsoorten kun je al goed herkennen?

- Met welk woordsoort/welke woordsoorten wil je nog oefenen?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide