1. Ik ben niet zelfverzekerd omdat(=because) ik verlegen ben.
2. De drie(=three) vrienden hangen vandaag(=today) rond in
het park.
3. Ben je goed in(=at) fotografie?
4. Mijn oma is niet erg geïnteresseerd in films.
5. Waar(=Where) is dat(=that) blonde meisje? Is ze verdwaald?