Quiz grammatica Havo 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

 HAVO 2 - VOORBEREIDINGS QUIZ

Werkwoordspelling - NG en WG - Zinsontleding

Jan gaf de toets aan de leraar.

Welk zinsdeel is 'de toets'?

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Jan gaf de toets aan de leraar.

Zit er een meewerkend voorwerp in deze zin?

1. JA - Jan
2. Nee
3. Ja - de toets
4. Ja - de leraar

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en) in deze in?

Vandaag hebben we het naamwoordelijk gezegde behandeld.

1. Vandaag
2. we
3. het naamwoordelijk gezegde
4. hebben behandeld

Wat is het LV in deze zin?
Zo'n dure vakantiereis naar Egypte kan ik me helaas niet veroorloven.

1. me
2. Zo'n dure vakantiereis naar Egypte
3. ik
4. helaas

Wat is het onderwerp in deze zin?
Tijdens de wedstrijd heeft Mbappe zijn neus gebroken.

Zit er een lijdend voorwerp in deze zin?
Tijdens de wedstrijd heeft Mbappe zijn neus gebroken.

In een zin met een Lijdend voorwerp (LV) zit nooit een naamwoordelijk gezegde (NG).

1. niet waar
2. waar

Noem drie koppelwerkwoorden

Wat is het naamwoordelijk gezegd in deze zin?

Hij schijnt tegenwoordig erg gelukkig te zijn.

1. schijnt
2. schijnt te zijn
3. schijnt (gelukkig) te zijn
4. tegenwoordig gelukkig

Hij eet een appel en een peer.
WG- werkwoordelijk gezegde

1. hij
2. eet
3. eet een appel
4. eet een appel en een peer

Onze cavia was erg klein.
NG - naamwoordelijk gezegde is:

1. onze cavia
2. was
3. klein
4. was (erg klein)

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ik word boos van die vervelende opmerking.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk deel?
Ik word boos van die vervelende opmerking.

1. die vervelende opmerking
2. ik word
3. word
4. boos

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk deel van het NG?
Het eiland lijkt verlaten.

1. lijkt
2. verlaten
3. het eiland lijkt
4. lijkt verlaten

Werkwoordspelling

1. De oude man verstuurt de brief.
2. De oude man verstuurd de brief.

Werkwoordspelling

1. Hij heeft de boel belazerd.
2. Hij heeft de boel belazert.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

werkwoordspelling

1. De oude man bestuurt de auto
2. De oude man bestuurd de auto

werkwoordspelling

1. George en Bas brandde het hele pand af.
2. George en Bas brandden het hele pand af.

Succes met de Toets

Heb je nog vragen? Schrijf je in voor KWT