Ik kan alle botten van het lichaam benoemen wanneer ik een plaatje zie. (bron 2 t/m 5)
Ik kan de 4 functies/taken van het skelet benoemen en hier een voorbeeld van geven.
Ik kan het verschil uitleggen tussen beenweefsel en kraakbeenweefsel.
Ik kan beenweefsel en kraakbeenweefsel herkennen wanneer ik een plaatje zie. (bron 9 en 10)
Ik kan uitleggen hoe een bot is opgebouwd. (bron 8)
Ik kan uitleggen hoe de verhouding tussen kraakbeenweefsel en beenweefsel veranderd tijdens de groei.
Ik kan uitleggen hoe de wervelkolom schokken opvangt.
Ik kan de verschillende onderdelen van een wervel benoemen. (bron 13)
Ik kan uitleggen wat groeischijven zijn.
Ik kan uitleggen wat verbening betekent.