24-12-16 Voorbereiden Kerntaak 1

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSP apothekersassistentenMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ieder op zijn eigen manier op weg naar hetzelfde doel.
De laatste loodjes. 

Rondvraag
Vragen ?

Slide 2 - Tekstslide

Welke vragen heb jij nog?
Heeft er iemand een casus vanuit de praktijk? 
Van welke casus heb jij veel geleerd? 
Achtergrond informatie gnm + patiënt+ evt. zz

Slide 3 - Tekstslide

Nog mooie leermomenten afgelopen tijd? 
Zijn jullie er op je werk bewuster mee bezig of is daar eigenlijk geen tijd voor?
Programma van deze les  

  • Voorbereiden
  • Toepassen
  • ........
  •  Evalueren





 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen van vandaag:

- Ik weet wat ik kan verwachten tijdens het kennisexamen en de PvB
- Ik weet waar ik nog aandacht aan dien te besteden ter voorbereiding.
- Ik kan de theorie toepassen in een casussen


- Ik ga met vertrouwen het examen tegemoet, wetend dat ik mijn best ervoor gedaan heb.


Slide 5 - Tekstslide

Geen specifieke leerdoelen meer. Alles nu ter voorbereiding, afgestemd op jou vragen/behoefte. 
Met namen ruimte om de theorie praktisch toe te passen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke groep is de sterkst werkende diuretica ?
A
Kaliumsparende diuretica
B
Lisdiuretica
C
Thiazide
D
Overige diuretica

Slide 11 - Quizvraag

Lisdiuretica is sterk werkend, sterker dan thiaziden. Krachtig, snel en kortwerkend: hebben als doel een snelle ontwatering. 
Worden ingezet bij acuut longoedeem en acuut hartfalen. 
Welke gnm behoren tot de lisdiuretica?
A
Amiloride en triamtereen
B
Bumetanide en furosemide
C
Chloortalidon en hydrochloorthiazide
D
Mannitol en tolvaptan

Slide 12 - Quizvraag

Zie slide verder.
Welke advies geef je aan de patiënt over de inname van diuretica ?
A
's Avonds innemen
B
's Ochtends innemen
C
Ergens voor 16 uur
D
Tijdstip maakt niet uit, als het maar een vast tijdstip is

Slide 13 - Quizvraag

Bij voorkeur in de ochtend innemen. Gnm werkt meestal na een half uur tot ongeveer 4-6 uur na dit medicijn.
Niet later in dan 16.00-18.00 uur innemen, anders moet u in de nacht vaak opstaan om te plassen. 
Diuretica 

  • Thiazidediuretica:  lange werkingsduur          chloortalidon, hydrochloorthiazide en indapamide.
  • Lisdiuretica: snel, kort en krachtig meestal bij gestoorde nierfunctie           bumetanide en furosemide.
  • Kaliumsparende diuretica: zwakwerkende diuretica daarom meestal in combinatie met thiazidediurectica          amiloride, triamtereen en de aldosteronantagonisten eplerenon, finerenon en spironolacton. 
  • Overige diuretica:            mannitol (een osmotisch diureticum) en tolvaptan.

 

Slide 14 - Tekstslide

Ze worden gebruikt bij hartfalen, hypertensie en oedeem a.g.v verminderde nierfunctie- of leverstoornis
Thiazide: bij chronische mindering van bloedvolume
Lisdiuretica: snel ontwateren bij hartfalen, bij vochtophoping in de longen. 
Ka wordt gelijktijdig met Na uitgescheiden dit kan voor problemen zorgen bij hartritmestoornis, hartglycosiden.
Chloortalidon en hydrochloorthiazide hebben een vergelijkbaar effect op het voorkomen van cardiovasculaire aandoeningen. Echter, chloortalidon lijkt meer bijwerkingen te geven dan hydrochloorthiazide.
Kaliumsparende diuretica zorgen voor minder kaliumuitscheiding. Ze worden meestal in combinatie met een thiazidediureticum voorgeschreven. Triamtereen en triamtereen-hydrochloorthiazide zijn de meest gebruikte kaliumsparende diuretica. Spironolacton schrijft men vooral bij hartfalen voor.
 
https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/hartfalen

Slide 15 - Tekstslide

Diuretica: bevorderen afscheiding water, natrium en chloride in nieren. 
Bètablokkers: remmen de werking van de sympathicus op het hart en de vaten
Digoxine: verbetert de pompkracht en zorgt voor een regelmatige, rustige hartslag. Bindt selectief aan hartspier → cumulatie.  Smalle therapeutische breedte. Heeft een hogere oplaaddosis dan de onderhoudsdosering. Dosering is afhankelijk van leeftijd, nierfunctie, en lean body mass=vetvrije lichaamsgewicht. 

Tot welke farmaceutische groep behoort het gnm levothyroxine ?
A
Antihistaminica
B
Histamine-afgifteremmer
C
Thyreomimetica
D
Thyreostatica

Slide 16 - Quizvraag

Levocetiricine = antihistaminica.
De systemische antihistaminica binden competitief aan H1-receptoren waardoor histamine-geactiveerde processen geremd worden.

Theorystatica = thiamazol.
Histamine afgifteremmer= cromoglicinezuur
Welke advies geef je aan de patiënt over de inname van levothyroxine ?
A
's Avonds bij het eten innemen
B
's Ochtends 1/2 uur voor het eten innemen
C
's Ochtends bij het ontbijt innemen
D
Tijdstip maakt niet uit, als het maar een vast tijdstip is

Slide 17 - Quizvraag

In de ochtend 
Wat is een veelvoorkomende bijwerking van levothyroxine ?
A
Bij een optimale dosering treden geen bijwerkingen op
B
Te snel werkende schildklier
C
Te traag werkende schildklier

Slide 18 - Quizvraag

Bij een optimale dosering treden geen bijwerkingen op, daarom belangrijk om goed af te stellen. 
Anders mogelijkheid tot te snel werkende schildklier, m.a.g. een gejaagd gevoel, hartkloppingen, transpireren of diarree.
Of een te traag werkende schildklier. 
Medicatiebewaking

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Goed afstemmen van belang voor medicatiebewaking. 

Tot welke groep inhalatiemiddelen behoort het gnm beclometason ?
A
Luchtwegbeschermers
B
Luchtwegverwijders

Slide 21 - Quizvraag

Corticosteroïden die kunnen worden geïnhaleerd, zijn beclometason, budesonide, ciclesonide, fluticason en mometason.
Wanneer merkt de patiënt de werking van de luchtwegbeschermer ?
A
Binnen een paar dagen
B
Vrijwel direct, binnen 5 minuten.

Slide 22 - Quizvraag

Bij inhalatie van een luchtwegbeschermer via het inhalatiepoeder is het effect meestal binnen 10 dagen waarneembaar. Bij nasale toediening treedt de werking in binnen enkele dagen en is maximaal na 2 weken.
In welke volgorde neem je de inhalatiemiddelen in ?
A
Maakt niet uit in welke volgorde.
B
Eerst de luchtwegverwijder, daarna de luchtwegbeschermer
C
Eerst de luchtwegbeschermer daarna luchtwegverwijder

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten bij inhaleren
- Poeder voorkant tong        mondstuk niet goed omsluiten met tanden en lippen of niet voldoende krachtig inhaleren
- Fluittoon (voorzetkamer)        te krachtig/hard inhaleren
- Adem geen 10 sec. kunnen vasthouden       te gehaast inhaleren, niet voldoende uit geademd vooraf naast de inhalator. 
- Niet altijd de mogelijkheid om mond te spoelen        uitleggen/motiveren waarom spoelen belangrijk is. Klein flesje water mee.
- Trillende handen         bijwerking, mogelijk overdosering (sympathicomimetica).

Slide 26 - Tekstslide

Bijwerkingencentrum Lareb ontving meldingen van gaatjes, slijtage en verkleuring van de tanden en van ontstekingen in de mond bij gebruik van inhalatiemedicatie.
Inhalatiemedicatie kunnen de speekselaanmaak verminderen en de omgeving in de mond zuurder maken. Dit kan schade aan tanden en kiezen veroorzaken. Ontstekingsremmende inhalatiemedicatie kunnen ook de balans tussen schimmels en bacteriën in de mond verstoren. Hierdoor kunnen sneller (schimmel)infecties ontstaan.
Mogelijk neemt het risico op deze bijwerkingen af door inhalatoren op de juiste manier te gebruiken. Dan komt het geneesmiddel op de juiste plek terecht en blijft er minder achter in de mond. Ook kan na inhalatie de mond spoelen met water helpen poederdeeltjes weg te laten stromen en de zuurbalans in de mond te herstellen.
In welke volgorde neem je eventuele verschillende oogmedicatie in ?
A
Eerst de oogdruppel, daarna de oogzalf.
B
Eerst de oogzalf, daarna de oogdruppel.
C
Maakt niet uit als er maar 5 minuten tussen beide doseringen zit.

Slide 27 - Quizvraag

Bij voorkeur tenminste 5 minuten tussentijd tussen twee toedieningen in het oog en niet meer dan 1 druppel per toediening. 
Voor hoeveel dagen mag je slaapmedicatie meegeven ?
A
5- 10 dagen
B
14 dagen
C
30 dagen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slaapmedicatie NHG

NHG: Slaapmiddelen zijn alleen geïndiceerd bij hoge lijdensdruk en/of ernstig disfunctioneren overdag.
-Schrijf kortdurend (eenmalig) een kortwerkend slaapmiddel voor:
  10 tot 20 mg temazepam (ouderen 10 mg), of 10 mg zolpidem (ouderen 5 mg)
- Geef max. 5 tot 10 tabletten, altijd in combinatie met voorlichting en adviezen.
- Schrijf geen andere middelen voor, zoals melatonine of valeriaan.
- Laat vervolgrecepten niet via de assistent herhalen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adviezen bij langdurende slapeloosheid (NHG)
  • stimuluscontrole: naar bed als u slaperig bent, sta op als het langer dan 15 minuten duurt voor u in slaap valt en ga naar een andere ruimte, doe iets rustigs en ga weer naar bed als u zich slaperig voelt.
  • slaaprestrictie: beperk de tijd in bed tot de huidige gemiddelde slaapduur, vergroot de tijd in bed steeds met 15 minuten als de patiënt op 5 dagen 90% of meer van de tijd in bed slaapt;
     doe ontspanningsoefeningen;
  • cognitieve therapie: probeer disfunctionele en negatieve 
      gedachten om te buigen.


Slide 30 - Tekstslide

Bij langdurig slaapproblemen met name voorlichting geven over slaap en slaaptips. 
Het gebruik van benzo's dient te beperkt te worden. 
Wat zijn indicaties voor het gebruik van benzodiazepine ?
A
Angst en spanning
B
Epilepsie en slaapmiddel
C
Koortsconvulsies en onthoudingsverschijnselen bij verslaving
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom worden benzodiazepines bij voorkeur kortdurend gebruikt ?
A
Bij kortdurend gebruik zijn de bijwerkingen als sufheid en vermoeidheid minimaal
B
De gnm geven gewenning en leiden tot verslaving.
C
Ze mogen bij langdurig gebruikt niet gebruikt worden in het verkeer
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werking benzodiazepines
Alle benzodiazepineagonisten hebben de volgende eigenschappen. Alleen de snelheid van het intreden van de werking en de werkingsduur verschillen per middel.
- hypnosedatieve, 
- anxiolytische, 
- anticonvulsieve 
- spierrelaxerende 

Slide 33 - Tekstslide

Hypnosedatieve; sederend, versuffend
Anxiolytische; angst reducerend
Anticonvulsieve; onderdrukken het zenuwstelsel.
Spierrelaxerende;  spierontspannend

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke gnmgroep behoort het gnm metformine ?
A
Biguaniden
B
Incretine middelen.
C
Sulfonylureumderivaten
D
Thiazolidinedionen

Slide 35 - Quizvraag

Bloedglucoseverlagende middelen. 
Incretine middelen: DPP4 remmers, 
GLP1 - agonisten. 
Incretines zijn darmhormonen
Wat zijn veel voorkomende bijwerkingen van metformine ?
A
Huidreacties
B
Maag-darmklachten
C
Honger en moeheid
D
Zweten en trillen

Slide 36 - Quizvraag

Zeer vaak (> 10%): meestal in het begin van de behandeling: maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree, buikpijn en verlies van eetlust.

Huidreacties komen zelden voor. 
Honger, moeheid, zweten en trillen zijn symptomen van een hypo. 
Welk advies geef je aan de patiënt over het gebruik van metformine ?
A
In de ochtend op een lege maag gebruiken
B
Bij maagklachten tijdens de maaltijd gebruiken.

Slide 37 - Quizvraag

Gebruikt u dit medicijn 1 keer per dag? Neem het dan het liefst in de avond in, voordat u gaat slapen. Dan werkt het beter.
Heeft u last van maagdarmklachten? Neem het dan bij het avondeten.
Gebruikt u het 2 keer per dag? Neem het dan bij het ontbijt en het avondeten.
Gebruikt u het 3 keer per dag? Neem het dan bij het ontbijt, de lunch en het avondeten.
Veel voorkomende IA met metformine is een combinatie met een bètablokker.
Welk advies geef je de patiënt omtrent het gebruik ?
A
De symptomen van een hypoglykemie zijn minder, let op hartkloppingen
B
De symptomen van een hypoglykemie zijn minder, let op zweten
C
De symptomen van een hyperglykemie zijn minder, let op hartkloppingen
D
De symptomen van een hyperglykemie zijn minder, let op zweten

Slide 38 - Quizvraag

IA: maskeren symptomen hypo en vertragen herstel 
     Hypoglykemie versus Hyperglykemie

Slide 39 - Tekstslide

Korte termijn effecten
H2O nodig om glucose op te lossen en af te voeren → dorst
Geen energie in de cellen en afvoeren → honger. 
Energierijke vetten worden afgebroken om energie tekort op te lossen, komen vetzuren en andere afbraakproducten (glycerol) vrij dit kan leiden tot diabetisch coma Dit kun je ruiken aan de adem als aceton = ketose adem.
Mag zelf geen insuline toevoegen als EHBO, wel honing in wang. 
Metformine
- Biguaniden

  • Vertraagt de glucoseproductie in de lever
  • Vergroot gevoeligheid spiercellen voor insuline

           Bloedglucose gehalte lager!



Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metformine
- Eerste keuze bij diabetes type 2

- Bijwerkingen
   Maag-darmklachten
   tekort aan vitamine B12

- Let op de nierfunctie!!!!




Slide 41 - Tekstslide

 Maagdarmklachten met name bij de start van behandeling. Innemen met voedsel en langzaam dosering omhoog. 
CI alcolisme + nierfunctiestoornissen
Vit B12 minder > opname bloedarmoede.
Stappenplan DM2 volgens NHG

Slide 42 - Tekstslide

Metformine 1e keus, dosering verhogen bij onvoldoende effect, anders over naar stap 2. 
IA bloedglucose verlagende middelen + bètablokkers
https://kennisbank.knmp.nl/article/medisch_farmaceutische_beslisregels/protocol/608-1.html

Slide 43 - Tekstslide

Bètablokkers kunnen er voor zorgen dat de verschijnselen van een hypo bij u anders zijn. Door die verandering kan het zijn dat u een hypo minder goed  opmerkt. U heeft door het gebruiken van een bètablokker minder last van hartkloppingen, een snellere hartslag en/of trillen. Andere tekenen van een
hypo, zoals moeite met concentreren, hongergevoel, duizeligheid en wazig zien blijven bestaan. Ook
zweten bij een hypo blijft optreden, soms zelfs in versterkte mate.

Slide 44 - Link

Ken deze folder met tips over de uitleg van de IA. 
Tot welke gnmgroep behoort het gnm tramadol ?
A
Niet opioïden
B
opioïden

Slide 45 - Quizvraag

Half opioïd
Dien je bij Tramadol laxantia mee te geven ?
A
Ja, altijd.
B
Nee, verstopping komt zelden voor.

Slide 46 - Quizvraag

Soms (bij 10 tot 30 op de 100 mensen)
Sufheid, slaperigheid, algemeen gevoel van zwakte, een draaierig gevoel en een verminderd reactievermogen.
Misselijkheid, soms met braken.
Zelden (bij 1 tot 10 op de 100 mensen)
Verstopping (obstipatie).
Volgens MFB laxantia bij opioden niet bij Tramadol.

Slide 47 - Link

Tramadol staat niet onderop in de lijst van voorschrijfproducten.
Welk gebruiksadvies geef jij bij dermacorticosteroïden ?

Slide 48 - Open vraag

Gebruiksadvies volgens FTU, leg de patiënt dit uit mbv van de VI-folder.
Daarnaast een basiscrème=indifferente crème gebruiken als onderhoud voor de huid. 
Wanneer treedt de antiflogistische werking van een NSAID op ?
A
Direct, binnen 30-60 minuten
B
Duurt even, na enkele dagen.

Slide 49 - Quizvraag

Analgetsiche werking; 30-60 min. 
Roodheid en zwelling verminderen binnen 1 week.
Waarom dien je doxycycline vooraf op te lossen of met veel water in te nemen ?
A
Om maagklachten te voorkomen.
B
Om irritatie van de slokdarm te voorkomen.
C
Om refluxklachten te voorkomen.

Slide 50 - Quizvraag

Zodat de tablet niet in de
slokdarm blijft plakken en voorkomt dat irritatie van de slokdarm.
Heb je nog tips / tops
voor mij?

Slide 51 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Ja
Bijna
Help!

Slide 52 - Poll

Deze slide heeft geen instructies