T H A 2 - Grammatik - Het persoonlijk voornaamwoord (1e / 3e / 4e)
Guten Tag!
devices bitte!
We gaan de persoonlijke voornaamwoorden nog eens kort doornemen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Guten Tag!
devices bitte!
We gaan de persoonlijke voornaamwoorden nog eens kort doornemen
Slide 1 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Kennen we ze in het Nederlands?
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Leerdoel:
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp gebruiken.
Slide 4 - Tekstslide
Grammatik A
Ontleden: het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Slide 5 - Tekstslide
Ontleden
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of een lijdend voorwerp in de zin gaat.
Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen.
Slide 6 - Tekstslide
Stappenplan persoonlijk voornaamwoord
Stap 1: Wel voorzetsel
Staat er een voorzetsel in de zin? (+3e of +4e)
Stap 2: Geen voorzetsel? -> ONTLEDEN
Staat er geen voorzetsel in de zin, moet je gaan ontleden.
Onderwerp - 1e naamval - Wie of wat + gezegde?
Meewerkend voorwerp - 3e naamval - aan / voor
Lijdend voorwerp - 4e naamval - Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Sleepvraag
Ohne ... (jou) weiß ich nicht, was ich machen soll.
A
mich
B
du
C
dich
D
dein
Slide 9 - Quizvraag
Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie
Slide 10 - Quizvraag
Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn
Slide 11 - Quizvraag
Durch ... (hem) habe ich viel gelernt
A
er
B
es
C
ihr
D
ihn
Slide 12 - Quizvraag
Mit ..... (wie) hast du gestern geredet?
A
wie
B
wer
C
wem
D
wen
Slide 13 - Quizvraag
Diesen Samstag spielen wir gegen ... (jullie).
A
ihr
B
euch
C
uns
D
Sie
Slide 14 - Quizvraag
Ich gebe ........ (hem) mein Buch.
A
er
B
ihm
C
ihn
Slide 15 - Quizvraag
Ich kenne ..... (u) !!
A
Sie
B
Ihnen
Slide 16 - Quizvraag
Ich habe ........(jullie) hier noch nie gesehen.
A
ihr
B
euch
Slide 17 - Quizvraag
Er trainiert ......(hen) schon lange.
A
sie
B
ihnen
Slide 18 - Quizvraag
ich - Uta, kannst du ________ erklären, wie dieses Gerät funktioniert?
Slide 19 - Open vraag
Leerdoel behaald? Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp gebruiken.