Meerdere impulsen via meerdere uitlopers Die uitlopers liggen bij elkaar: vormen een zenuw Elke uitloper is omringd door een isolerend laagje Om een zenuw zit bindweefsel
Slide 15 - Tekstslide
Zenuwen
gevoelszenuw, alleen uitlopers van gevoeleszenuwcellen
1
bewegingszenuw: alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen
2
Gemengde zenuw: Uitlopers van gevoelszenuwcellen EN bewegingszenuwcellen
3
Slide 16 - Tekstslide
Waar gaan de zenuwen heen?
Slide 17 - Tekstslide
Lees bas 3 Het zenuwstelsel vanaf blz 22 eerst goed door.
Ga naar blz 25:
- Teken de 3 verschillende zenuwcellen en geef de weg
die de impulsen afleggen duidelijke aan.
- Benoem de cel onderdelen.
- Inleveren! Beoordeling O-V-G bij O inhalen.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Begrippen
centrale zenuwstelsel
grote hersenen
kleine hersenen
hersenstam
ruggenmerg
zenuwen
prikkel
impulsen
cellichaam
uitlopers
gevoelszenuwcellen
bewegingszenuwcellen
schakelcellen
zenuw (bewegings-, gevoels-, gemengde zenuw)
bindweefsel
Slide 20 - Tekstslide
Grote hersenen
Hersenstam
Kleine hersenen
Ruggenmerg
Slide 21 - Sleepvraag
Welke drie typen zenuwcellen zijn er?
Slide 22 - Open vraag
Bewegingszenuwen geleiden impulsen van ...
A
zintuigen naar het ruggenmerg
B
het ruggenmerg naar zintuigen
C
spieren naar het ruggenmerg
D
het ruggenmerg naar spieren
Slide 23 - Quizvraag
Gevoelszenuwen geleiden impulsen van ....
A
zintuigen naar het ruggenmerg
B
het ruggenmerg naar zintuigen
C
spieren naar het ruggenmerg
D
het ruggenmerg naar spieren
Slide 24 - Quizvraag
Koppel de juiste prikkel aan het juiste zintuig
Lichtzintuig
Reukzintuig
Smaakzintuig
Gehoorzintuig
Licht
Geur
Geluid
Stoffen in voedsel
Slide 25 - Sleepvraag
waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
hersenenstam en zenuwen
B
hersenen en hersenstam
C
hersenen, zenuwen en ruggenmerg
D
hersenen en ruggenmerg en hersenstam
Slide 26 - Quizvraag
welke letter stelt een schakelcel voor
A
A
B
B
C
C
Slide 27 - Quizvraag
welke letter stelt een bewegingzenuwcel voor?
A
A
B
B
C
C
Slide 28 - Quizvraag
Aan de slag...
Ga naar blz 52 in je boek.
Voer in tweetallen De strooptest en de De kniepeesreflex uit.
Maak hiervan een kort verslag. (strooptest)
en maak de vragen bij de kniepeesreflex.
Zie studiewijzer voor het maken van een onderzoeksverslag.