Kapitel 3 les 3
Kapitel 3. Das ist lecker!
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1
In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Onderdelen in deze les
Kapitel 3. Das ist lecker!
Slide 1 - Tekstslide
Periode 2
Vlog week 10
Proefwerkweek week 11/12
Slide 2 - Tekstslide
Was machen wir Heute?
Lezen
Grammatik wiederholen
Aussprache
Plauderecke
Ziel: Grammatik lernen und verwenden.
Aussprache kennen
Antwort geben können auf einer Frage
Slide 3 - Tekstslide
lezen
10 minuten in stilte lezen
timer
10:00
Slide 4 - Tekstslide
Aufgabe 7
trinken. ......... du auch gerne Cola?
essen. Ihr .......... gerne Pizza
beißen. Er in ein Brötchen
spielen. Du ......... mit deimen Essen. Lass das!
salzen. ........ du die Kartoffeln nicht zo sehr?
gießen. ..... du mir bitte noch ein bisschen Wasser ins Glas?
schmelzen Ich ....... die Butter
stoßen. Sie (mv) ...... auf senien Geburtstag
Slide 5 - Tekstslide
Aufgabe 9
Slide 6 - Tekstslide
Aufgabe 10 + Aufgabe 3 Seite 172 Aufgabe 2 Seite 173
Aufgabe 10:
1. esse
2. trinkt
3. ist
4. kocht
5. Hast
6. sitzt
7. spielen
8. salzt
Aufgabe 3 (172)
1 heiße, heißt
2 reisen, reist
3 sitzt, sitze
4 beißt, beiße
5 reißt, reiße
6 vermisst, Vermisst
7 tanzen, tanzt
Aufgabe 2 (173)
1 heißt, heiße
2 beißt, beißt
3 reist, reisen
4 sitzt, sitzt
Slide 7 - Tekstslide
Aussprache korte en lange klank
Lang: Ofen den Miete Stil Vater sohn
kort : offen denn Mitte still Afpel
Een dubbele medeklinker maakt de klank kort
Een H achter de klinker maakt de klinker lang
Luister naar de zinnen en spreek zin voor zin na
Slide 8 - Tekstslide
Etwas Kaufen
Plauderecke
Plauderecke C
Slide 9 - Tekstslide
Je werkt met zijn tweeën, leerling 1 is de klant, leerling 2 is de verkoper in de supermarkt.
leeling 1 zoekt spullen in de supermarkt en wil de prijs weten.
leerling 2 is de verkoper in de supermarkt en vertelt waar de spullen liggen en wat ze kosten. Minimaal 5 dingen!
Plauderecke opdracht
Slide 10 - Tekstslide
Woorden vinden bij de omschrijving
5 groepjes van 6 personen
Elk groepje krijgt een kleur post it.
Je schrijft de woorden op de post its, 1 woord per post it. 1 persoon loopt naar de A3 vellen en zoekt de juiste omschrijving bij het woord op zijn/haar post it. Deze plak je ergens op. Pas als persoon 1 terug is aan de tafel mag persoon 2 gaan lopen met zijn woord.
.
Slide 11 - Tekstslide
Woorden voor op de post its
.
.
naschen der Supermarkt
der Tisch die Nachspeise
der Kühlschrank der Kellner
der Teller das Gemüse
das Frühstück die Pizzeria
der Zucker der Honig
der Orangensaft sauer
der Löffel das Glas
Slide 12 - Tekstslide
Hausaufgaben
Machen:Kapitel 3
Seite 88/89 Aufgabe 12 + 14 Klant en verkoper + 15
Lernen:
Wörterliste D F Seite 109
Plauderecke C Seite 110, je moet antwoord kunnen geven op een vraag
