Week 40: 4H werkwoorden en tijden Unité 1 les door mentor

BONJOUR HAVO 4 
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BONJOUR HAVO 4 
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Les buts d'aujourd'hui

De doelen:

Corriger exercice 24 à la page 24 et 25.
J'ai pratiqué avec les verbes.
Je peux conjuguer les verbes au présent, passé composé, imparfait et futur.




        
  

Slide 2 - Tekstslide

La conjuguaison des verbes
Deze les herhalen we weer een aantal werkwoorden
* regelmatige werkwoorden op -er.
* onregelmatige werkwoorden: avoir, être, aller en faire in de présent.

Slide 3 - Tekstslide

Corriger: Nakijken: Exercice 24 page 24
a: 
  1.  est allée
  2.  étaient
  3. a
  4. ira
  5.  ont
  6. sera

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken 24 B:
  1. J'ai eu un nouveau tapis pour mon anniversaire.
  2. Il était en solde.
  3. Chloé et moi irons au magasin Art-Deco.
  4. D'après le dépliant, ils auraient des coussins en promotion.
  5. Super. J'avais justement envie d'y aller.
  6. Comme ça, j'aurai des coussins bleus pour aller avec ma lampe.

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken 24 C:
  1. est
  2. a
  3. ont eu / sont allées
  4. avaient
  5. aura

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken 24 D:
Voorbeeld antwoord (meerdere antwoorden mogelijk)
Avant, la chambre avait l'air triste et après Annabel a changé sa chambre, la chambre semble plus claire/vivante.

24 D: Eigen antwoord

Slide 7 - Tekstslide

Et maintenant
Pratiquer

We gaan oefenen met de verschillende werkwoordsvormen en tijden. Binnenkort hebben jullie hier een S.O. over en in de toetsweek een PW over Hoofdstuk 1.

Slide 8 - Tekstslide

parler
=
 praten




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
parlons
parlent
parle
parlez
parles
parle

Slide 9 - Sleepvraag

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 10 - Sleepvraag

Avoir = hebben
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 11 - Sleepvraag

Aller = gaan
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 12 - Sleepvraag

Faire
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
fais
fais
fait
faisons
faites
font

Slide 13 - Sleepvraag

Zij hebben (avoir)

Slide 14 - Open vraag

ik praat (parler)

Slide 15 - Open vraag

Ik doe (faire)

Slide 16 - Open vraag

Jij gaat (aller)

Slide 17 - Open vraag

Jullie zijn (être)

Slide 18 - Open vraag

Zij is (être)

Slide 19 - Open vraag

Wij vergeten (oublier)

Slide 20 - Open vraag

Vervoegd met avoir of être?
  • Faire, être en avoir worden vervoegd met het hulpwerkwoord hebben = avoir
  • Aller wordt vervoegd met het hulpwerkwoord zijn = être 

Slide 21 - Tekstslide

Deze werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord
Eu
Allé
Été
Fait
Avoir
Aller
Être
Faire

Slide 22 - Sleepvraag

Donc...
Être -> J' ai été
Avoir -> J' ai été
Faire -> J' ai fait
Aller -> Je suis allé(e) --> Let op! vervoeg je met être -> accord! Vrouwelijk : +e / Meervoud +s / Vrouwelijk meervoud +es

Slide 23 - Tekstslide

Vervoeg in de passé composé
Nous ... (avoir) un cadeau

Slide 24 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Ils .... (être) au concert

Slide 25 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Tu ... (faire) du jogging?

Slide 26 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé
Elle .... (aller) au concert

Slide 27 - Open vraag

Et maintenant... l'imparfait 

Slide 28 - Tekstslide

Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait = nous-vorm in de présent waar je -ons vanaf haalt
Bijv. nous avons> stam wordt av-
Uitgangen imparfait:
ais -ais - ait - ions - iez - aient

Slide 29 - Tekstslide

Donc...
Stam imparfait:
- Avoir: Nous avons --> av-
- Aller: Nous allons --> all-
- Faire: Nous faisons --> fais-

ATTENTION! Être -> ét- (want van nous sommes kun je geen -ons afhalen...)

Slide 30 - Tekstslide

Vervoeg in de imparfait
Il .... (faire)

Slide 31 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Vous.... (aller)

Slide 32 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
J'.... (être)

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg in de imparfait
Nous.... (avoir)

Slide 34 - Open vraag

Et les derniers... le futur simple 

Slide 35 - Tekstslide

Hoe maak je de futur en de futur du passé (conditionnel)?
Futur simple = zal + heel werkwoord
Conditionnel = zou + heel werkwoord

Futur simple: hele werkwoord + uitgangen avoir
Conditionnel: hele werkwoord + uitgangen imparfait
ATTENTION! Bij être, avoir, faire, aller is het niet het hele werkwoord maar een andere vorm!

Slide 36 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste tijd & persoon.
Conditionnel
futur simple
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
ons
iez
ont
a
aient
ez
as
ai
ais
ions
ait
ais

Slide 37 - Sleepvraag

Deze werkwoorden hebben als stam niet het hele werkwoord. Welke stam hoort bij welk werkwoord?
ir-
aur-
fer-
ser-
avoir
aller
faire
être

Slide 38 - Sleepvraag

Donc...
- Avoir: J'aurai 
- Aller: J'irai
- Faire: Je ferai
- Être: Je serai

Slide 39 - Tekstslide

Vervoeg in de futur simple
On ... (avoir)

Slide 40 - Open vraag

Vervoeg in de futur simple
J' .... (aller)

Slide 41 - Open vraag

Vervoeg in de conditionnel
Ils .... (faire)

Slide 42 - Open vraag

Vervoeg in de conditionnel
On .... (être)

Slide 43 - Open vraag

Et on mélange!
Nu komen alle tijden door elkaar alors ATTENTION!

Slide 44 - Tekstslide

Ik ben
A
Je suis
B
Je serai
C
Je serais
D
J'ai

Slide 45 - Quizvraag

Wij zouden gaan (conditionnel)
A
Nous allons
B
Nous irons
C
Nous irions
D
Nous aurions

Slide 46 - Quizvraag

Zij zullen doen (futur simple)
A
Ils font
B
Ils feront
C
Ils feriont
D
Ils feraient

Slide 47 - Quizvraag

Sarah en Flora zijn gegaan
A
Sarah et Flora sont allé
B
Sarah et Flora ont allé
C
Sarah et Flora sont allées
D
Sarah et Flora ont allée

Slide 48 - Quizvraag

Jullie hadden
A
Vous avez
B
Vous aviez
C
Vous aurez
D
Vous auriez

Slide 49 - Quizvraag

Au travail
HW: Lezen pagina 89
Maken: 1 op pagina 87 / 88 en 2 op pagina 88, 90 en 91
S.O. Frans op woensdag 9 oktober (bij mentor)
Leren: A pagina 42, Boîte à outils B pagina 43, grammaire A op pagina 13 

Slide 50 - Tekstslide