H7.4 GL en H7.3 Kader

SOCIALE ZEKERHEID
H7.3 kader en H7.4 GL
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SOCIALE ZEKERHEID
H7.3 kader en H7.4 GL

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
10 minuten H7.3 onderwerpen en vragen (Kader)
10 minuten H7.4 onderwerpen en vragen (GL)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De NL staatschuld is 480 miljard. Aan rente betaald de overheid 7.68 miljard per jaar. Bereken het rentepercentage waartegen de overheid heeft geleend.
A
1.6
B
16
C
160
D
0.016

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mats betaald ieder jaar 140 euro aan contributie, hij ontvangt een deel subsidie. Zonder deze subsidie had hij 170 euro moeten betalen. Bereken hoeveel procent van de contributie via subsidies betaald wordt?
A
21.43
B
17.65
C
82.35
D
22.43

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociale verzekeringen
Voor de sociale verzekeringen worden premies betaald.

Volksverzekeringen = bedoeld voor alle inwoners van Nederland

Werknemersverzekeringen = gelden alleen voor werknemers

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale verzekeringen
Premies
Omslagstelsel
Volksverzekeringen
Werknemersverzekeringen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale voorzieningen


Sociale voorzieningen zijn uitkeringen die de overheid betaald met geld uit de belastingopbrengsten.


Bekende sociale voorzieningen zijn de kinderbijslag en de bijstand. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzorgingsstaat
Een land als Nederland dat veel geld uitgeeft aan uitkeringen, gezondheidszorg, woningbouw en onderwijs heet een verzorgingsstaat.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werknemersverzekeringen?
A
ANW
B
WW
C
AOW

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werknemersverzekeringen zijn
A
Voor het hele volk en betaald door werkgevers
B
Voor het hele volk en betaald door werknemers
C
Voor en betaald door werkgevers
D
Voor en betaald door werknemers

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waar genoeg ziekenhuizen beschikbaar zijn voor de burgers.
B
Alle maatregelen die ervoor zorgen dat burgers hun basisbehoeften kunnen vervullen.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen voor werkenden en niet-werkenden.
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een sociale voorziening?
A
Kinderbijslag
B
AOW
C
WW
D
WIA

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is en volksverzekering?
A
Verzekering voor iedereen die werkt
B
Verzekering voor iedereen die gewerkt heeft
C
Verzekering voor iedere Nederlander
D
Verzekering voor iedereen die werkt of gewerkt heeft

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociale voorzieningen worden betaald met ....
A
Werkgeverspremies
B
belastinggeld
C
het brutoloon
D
de volksverzekeringen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kader opdrachten 
Maak opdracht 18 tm 22 en 24

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H7.4

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Globalisering
= Het proces van toenemende internationale handel wordt globalisering of mondialisering genoemd.

Voorbeeld globalisering:
Toyota, werelds grootste autoproducent, heeft fabrieken in 27 verschillende landen en hun auto’s worden in 160 landen verkocht.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Globalisering 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Internationale arbeidsverdeling
Een gevolg van globalisering is een toename van de internationale arbeidsverdeling
Dit betekent dat een product wordt gemaakt en geëxporteerd door het land dat dit het beste en goedkoopste kan.

Slide 19 - Tekstslide

Contingent is vastgestelde hoeveelheid.
Internationale concurrentiepositie
De internationale concurrentiepositie geeft aan in hoeverre een land in staat is om beter en/of goedkoper te produceren dan andere landen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

internationale concurrentiepositie
Een goede internationale concurrentiepositie voor Nederland betekent dat we een goede kwaliteit aan producten aan het buitenland leveren, tegen een lage prijs.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concurrentiepositie
Verbeteren internationale concurrentiepositie:
  • Beter en/of goedkoper produceren
  • Onderwijs
  • Gezondheidszorg
  • Infrastructuur
  • Investeringen in innovaties

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is globalisering?
A
dat de welvaart stijgt
B
proces dat gebieden op aarde meer verbonden raken
C
dat mensen meer inkomsten krijgen.
D
De welzijnsgraad gaat omhoog

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen globalisering?
A
Een Nokia-telefoon in Mexico
B
Aardappel in Duitsland
C
Amstelbier in Amsterdam
D
KFC in Turkije

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee stellingen over de internationale concurrentiepositie van een land
I: de internationale concurrentiepositie verbetert als de arbeidsproductiviteit toeneemt.
II: de internationale concurrentiepositie verbetert als de infrastructuur van het land verbetert.
A
Stelling I is juist en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

GL opdrachten 7.4
32-34-35-36-37-39

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies