Grammar unit 2

Grammar unit 2

  • Ik kan de regels van het meervoud in het Engels toepassen.
  • Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden op de juiste manier gebruiken.
  • Ik weet hoe ik een present simple maak en wanneer ik deze moet gebruiken
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar unit 2

  • Ik kan de regels van het meervoud in het Engels toepassen.
  • Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden op de juiste manier gebruiken.
  • Ik weet hoe ik een present simple maak en wanneer ik deze moet gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je van het meervoud in het Engels?

Slide 2 - Woordweb

Plural

De meeste vormen eindigen in het meervoud op -s

parent -> parents
star -> stars
friend -> friends
Plural

Eindigen op -sis klank


watch -> watches
dish -> dishes

Slide 3 - Tekstslide

Plural

Eindigend op -f (klank) meestal --> +ves
life - lives
scarf - scarves


Plural

child - children
foot - feet
mouse - mice
person - people
tooth - teeth
man - men

Slide 4 - Tekstslide

Welke uitzonderingen ken je nog meer?

Slide 5 - Woordweb

What is the plural of book?

Slide 6 - Open vraag

What is the plural of wish?

Slide 7 - Open vraag

What is the plural of woman?

Slide 8 - Open vraag

What is the plural of box?

Slide 9 - Open vraag

What is the plural of lady?

Slide 10 - Open vraag

What is the plural of tooth?

Slide 11 - Open vraag

What is the plural of wife?

Slide 12 - Open vraag

What is the plural of party?

Slide 13 - Open vraag

What is the plural of watch?

Slide 14 - Open vraag

Ik snap de grammatica over de plurals en kan dit ook toepassen.
Ja,
Nee
Een beetje

Slide 15 - Poll

Welke aanwijzende voornaamwoorden ken je in het Engels?

Slide 16 - Woordweb

Demonstrative pronouns

Slide 17 - Tekstslide

Which demonstrative pronouns are further away?
A
That
B
Thise
C
These
D
Those

Slide 18 - Quizvraag

Which demonstrative pronouns are nearby?
A
That
B
Those
C
This
D
These

Slide 19 - Quizvraag

Demonstrative pronouns
_________ is my car right here.
timer
0:20
A
This
B
That
C
Which
D
What

Slide 20 - Quizvraag

Demonstrative pronouns
Do you know________ boys
over there?
timer
0:20
A
these
B
those
C
that
D
which

Slide 21 - Quizvraag

Demonstrative pronouns
Look at ... shoes over there!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 22 - Quizvraag

Demonstrative pronouns
........... jackets over there are blue.
A
This
B
that
C
these
D
those

Slide 23 - Quizvraag

I think I can apply demonstrative pronouns.
A
Strongly agree
B
Agree
C
Disagree
D
Strongly disagree

Slide 24 - Quizvraag

You may choose:
  • practise some more with the plurals and/or the demonstrative pronouns
  • do your English homework

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd
C
Toekomst

Slide 30 - Quizvraag

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 31 - Quizvraag

Present Simple:
Present Simple:
Kies een voorbeeld van de present simple.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 32 - Quizvraag

Assignment
  1. Write down 10 sentences that start with: ‘I always…..’
  2. Don’t let anyone see what you are writing down
  3. After you are done, you are going to make groups of 4.
  4. Take turns reading out 1 of your sentences
  5. If someone else does the same thing, you win no points
  6. If no one else does the same thing, you win 1 point
  7. Who has the most points?

Slide 33 - Tekstslide

Study
If you're done you are going to go to studygo and continue to study you words for the test!

Slide 34 - Tekstslide