Deze les gaat over werkwoordspelling. We zullen een paar stukjes korte uitleg herhalen, maar vooral veel oefenen.
Ik ga ervan uit dat iedereen meedoet!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Deze les gaat over werkwoordspelling. We zullen een paar stukjes korte uitleg herhalen, maar vooral veel oefenen.
Ik ga ervan uit dat iedereen meedoet!
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm van een zin? Leg dit kort uit.
Slide 2 - Open vraag
persoonsvorm
Het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd of getal zet
--> tijdproef
--> getalproef
Slide 3 - Tekstslide
TT of VT
De persoonsvorm staat in de TT of de VT.
Andere werkwoordsvormen (infinitief of voltooid deelwoord bijvoorbeeld) hebben geen tijd.
Slide 4 - Tekstslide
Oefenen
We gaan nu flink wat zinnen oefenen. Denk goed na over hoe je het werkwoord schrijft!
Slide 5 - Tekstslide
De directeur verbin... consequenties aan ontoelaatbaar gedrag.
A
verbind
B
verbint
C
verbindt
D
verbinden
Slide 6 - Quizvraag
Vin... jij dit onderdeel erg ingewikkeld?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden
Slide 7 - Quizvraag
De kleuter ontwikkel... zich goed.
A
ontwikkelt
B
ontwikkeld
C
ontwikkeldt
D
ontwikkel
Slide 8 - Quizvraag
De leerlingen verwach... gisteren een proefwerk.
A
verwachten
B
verwachtten
C
verwachte
D
verwachtte
Slide 9 - Quizvraag
Het publiek juich... vorige week na het doelpunt.
A
juichtten
B
juichden
C
juichte
D
juichtte
Slide 10 - Quizvraag
De brandweerkorpsen blus... de grote brand.
A
bluste
B
blusde
C
blusten
D
blusden
Slide 11 - Quizvraag
De leerlingen geloof... die onzin die hij uitkraamde echt niet.
A
geloofte
B
geloofde
C
gelooften
D
geloofden
Slide 12 - Quizvraag
Vorig jaar verhuis... Mirjam naar Amerika.
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuisten
D
verhuisden
Slide 13 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord (VDW)
Een voltooid deelwoord staat niet als enig werkwoord in de zin. Er staat ook een persoonsvorm bij. Je vindt het VDW door onderstaande zinnetjes te gebruiken.
Ik heb….. repareren - ik heb gerepareerd Ik ben…. komen - ik ben gekomen Hij is… foppen - hij is gefopt
Slide 14 - Tekstslide
Hoe schrijf je het VDW?
Je kunt het vdw in de verleden tijd zetten.
Hoor je -de --> VDW met een d Hoor je -te --> VDW met een t
beloofde --> ik heb beloofd stopte --> ik ben gestopt
Slide 15 - Tekstslide
Heeft de docent het verslag al beoordeel... ?
A
beoordeelt
B
beoordeeldt
C
beoordeeld
D
beoordelen
Slide 16 - Quizvraag
Is het riviertje dicht geslib...
A
geslibt
B
geslibd
C
geslipt
D
geslipd
Slide 17 - Quizvraag
Zijn jullie buren onlangs verhuis...?
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt
D
verhuizen
Slide 18 - Quizvraag
We hebben de vloer heel hard geschrob...
A
geschrobt
B
geschrobd
C
geschrobben
D
geschropt
Slide 19 - Quizvraag
Heb jij die som wel goed bereken... ?
A
berekent
B
berekendt
C
berekenen
D
berekend
Slide 20 - Quizvraag
Het bedrijf heeft steun aangevraag... bij de overheid.
A
aangevraagd
B
aangevraagt
C
aangevraagdt
D
aangevragen
Slide 21 - Quizvraag
De kleuterleidster heeft alle stukjes fruit over de kindjes verdeel...
A
verdeeldt
B
verdeelt
C
verdeeld
D
verdelen
Slide 22 - Quizvraag
Heb je die kleren nu al opgevouw... ?
A
opgevouwd
B
opgevouwt
C
opgevouwdt
D
opgevouwen
Slide 23 - Quizvraag
De leerlingen hebben vandaag tijdens de les veel gekuch...
A
gekucht
B
gekuchd
C
gekuchdt
D
gekuchen
Slide 24 - Quizvraag
Goed gewerkt :-)
Tot de volgende keer!
Slide 25 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord < VDW
Eindigt je VDW op -t of -d? --> BNW zo kort mogelijk vergroot --> de vergrote foto geland --> het gelande vliegtuig
Eindigt je VDW op -en? --> BNW ook met -en gebakken --> de gebakken aardappeltjes
Slide 26 - Tekstslide
De bewoners van die straat zijn blij met het ... fietspad (verbreden).
Slide 27 - Open vraag
Men zegt dat ... mensen fitte mensen zijn. (uitrusten)
Slide 28 - Open vraag
De ... problematiek bleek uiteindelijk nogal mee te vallen. (verwachten)
Slide 29 - Open vraag
We hebben de ... spullen zeker nageteld. (inladen)
Slide 30 - Open vraag
Je gaat die ... stukjes vlees toch niet meer opeten? (aanbranden)
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.