Spelling werkwoorden les 17 januari

Werkwoordspelling
Deze les gaat over werkwoordspelling. We zullen een paar stukjes korte uitleg herhalen, maar vooral veel oefenen.
Ik ga ervan uit dat iedereen meedoet!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Deze les gaat over werkwoordspelling. We zullen een paar stukjes korte uitleg herhalen, maar vooral veel oefenen.
Ik ga ervan uit dat iedereen meedoet!

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm van een zin? Leg dit kort uit.

Slide 2 - Open vraag

persoonsvorm
Het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd of getal zet
--> tijdproef
--> getalproef

Slide 3 - Tekstslide

TT of VT
De persoonsvorm staat in de TT of de VT.

Andere werkwoordsvormen (infinitief of voltooid deelwoord bijvoorbeeld) hebben geen tijd.

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen
We gaan nu flink wat zinnen oefenen. Denk goed na over hoe je het werkwoord schrijft!

Slide 5 - Tekstslide

De directeur verbin... consequenties aan ontoelaatbaar gedrag.
A
verbind
B
verbint
C
verbindt
D
verbinden

Slide 6 - Quizvraag

Vin... jij dit onderdeel erg ingewikkeld?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 7 - Quizvraag

De kleuter ontwikkel... zich goed.
A
ontwikkelt
B
ontwikkeld
C
ontwikkeldt
D
ontwikkel

Slide 8 - Quizvraag

De leerlingen verwach... gisteren een proefwerk.
A
verwachten
B
verwachtten
C
verwachte
D
verwachtte

Slide 9 - Quizvraag

Het publiek juich... vorige week na het doelpunt.
A
juichtten
B
juichden
C
juichte
D
juichtte

Slide 10 - Quizvraag

De brandweerkorpsen blus... de grote brand.
A
bluste
B
blusde
C
blusten
D
blusden

Slide 11 - Quizvraag

De leerlingen geloof... die onzin die hij uitkraamde echt niet.
A
geloofte
B
geloofde
C
gelooften
D
geloofden

Slide 12 - Quizvraag

Vorig jaar verhuis... Mirjam naar Amerika.
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuisten
D
verhuisden

Slide 13 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord (VDW)
Een voltooid deelwoord staat niet als enig werkwoord in de zin. Er staat ook een persoonsvorm bij. Je vindt het VDW door onderstaande zinnetjes te gebruiken.

Ik heb…..        repareren    -    ik heb gerepareerd
Ik ben….          komen        -    ik ben gekomen
Hij is…            foppen        -     hij is gefopt            

Slide 14 - Tekstslide

Hoe schrijf je het VDW?
Je kunt het vdw in de verleden tijd zetten.
Hoor je -de --> VDW met een d
Hoor je -te --> VDW met een t

beloofde --> ik heb beloofd
stopte --> ik ben gestopt

Slide 15 - Tekstslide

Heeft de docent het verslag al beoordeel... ?
A
beoordeelt
B
beoordeeldt
C
beoordeeld
D
beoordelen

Slide 16 - Quizvraag

Is het riviertje dicht geslib...
A
geslibt
B
geslibd
C
geslipt
D
geslipd

Slide 17 - Quizvraag

Zijn jullie buren onlangs verhuis...?
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt
D
verhuizen

Slide 18 - Quizvraag

We hebben de vloer heel hard geschrob...
A
geschrobt
B
geschrobd
C
geschrobben
D
geschropt

Slide 19 - Quizvraag

Heb jij die som wel goed bereken... ?
A
berekent
B
berekendt
C
berekenen
D
berekend

Slide 20 - Quizvraag

Het bedrijf heeft steun aangevraag... bij de overheid.
A
aangevraagd
B
aangevraagt
C
aangevraagdt
D
aangevragen

Slide 21 - Quizvraag

De kleuterleidster heeft alle stukjes fruit over de kindjes verdeel...
A
verdeeldt
B
verdeelt
C
verdeeld
D
verdelen

Slide 22 - Quizvraag

Heb je die kleren nu al opgevouw... ?
A
opgevouwd
B
opgevouwt
C
opgevouwdt
D
opgevouwen

Slide 23 - Quizvraag

De leerlingen hebben vandaag tijdens de les veel gekuch...
A
gekucht
B
gekuchd
C
gekuchdt
D
gekuchen

Slide 24 - Quizvraag

Goed gewerkt :-)
Tot de volgende keer!

Slide 25 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord < VDW
Eindigt je VDW op -t of -d? --> BNW zo kort mogelijk
vergroot --> de vergrote foto
geland --> het gelande vliegtuig

Eindigt je VDW op -en? --> BNW ook met -en
gebakken --> de gebakken aardappeltjes

Slide 26 - Tekstslide

De bewoners van die straat zijn blij met het ... fietspad (verbreden).

Slide 27 - Open vraag

Men zegt dat ... mensen fitte mensen zijn. (uitrusten)

Slide 28 - Open vraag

De ... problematiek bleek uiteindelijk nogal mee te vallen. (verwachten)

Slide 29 - Open vraag

We hebben de ... spullen zeker nageteld. (inladen)

Slide 30 - Open vraag

Je gaat die ... stukjes vlees toch niet meer opeten? (aanbranden)

Slide 31 - Open vraag

Goed gewerkt :-)
Tot de volgende keer!

Slide 32 - Tekstslide