In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Laatste blok!
Toets over H8 + H7 (behalve 7.4) + 2.3 --> 20%
H8: Welvaart en Wereldeconomie
H7: Ruilen over tijd
H2.3: Verzekeren
PO over H8 Landen vergelijken--> 10%
Slide 1 - Tekstslide
H8: Hoe groot is onze welvaart?
Slide 2 - Tekstslide
H8: Welvaart
8.1 Wat is welvaart?
8.2 Groeit de economie?
8.3 Hoe is de welvaart verdeeld?
8.4 Nederland en het buitenland
Slide 3 - Tekstslide
Wat is welvaart?
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoel
Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.
Slide 5 - Tekstslide
Welvaart
Welvaart: de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien
Hoe meer behoeften je kunt vervullen = meer welvaart.
Slide 6 - Tekstslide
Welvaart in Enge zin
GELD
Welvaart in Ruime zin
Geld en zaken die niet in geld zijn uit te drukken.
Gezondheid
Leefomgeving
Slide 7 - Tekstslide
Bruto binnenlands product
BBP= de waarde van alle producten die in een land geproduceerd worden
=
Nationaal inkomen
Slide 8 - Tekstslide
= groei van BBP
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Meten van welvaart = optelsom van de productie
Productie bestaat uit de productiefactoren:
Slide 11 - Tekstslide
Productiefactoren
Slide 12 - Tekstslide
Wat zijn indexcijfers?
Slide 13 - Tekstslide
Maken opgave 6 blz. 234
Klaar? Ga verder met 1 t/m 5 van 8.1
timer
8:00
Slide 14 - Tekstslide
Opgave 6
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Afmaken 8.1: 1 t/m 12
Wat je niet afkrijgt = huiswerk volgende week
Slide 17 - Tekstslide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.
Je kunt uitleggen dat welvaart in enge zin gemeten wordt met behulp van het bbp en dat de stijging zorgt voor economische groei.
Je kunt de vier productiefactoren noemen en aangeven hoe ze nodig zijn.
Je kunt de vier productiesectoren noemen en voorbeelden geven.
Slide 18 - Tekstslide
Welvaart in ruime zin ...
A
is de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner
B
is de mate waarin je gelukkig bent
C
stijgt wanneer schaarste afneemt
D
is altijd groter dan de welvaart in enge zin
Slide 19 - Quizvraag
BBP geeft de welvaart in ruime zin aan
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quizvraag
De minister van Financiën heeft het over een stijging van
A
De welvaart
B
De welvaart in enge zin
C
De welvaart in ruime zin
D
Het welzijn
Slide 21 - Quizvraag
Kijk je met economische groei naar de welvaart in ruime zin of de welvaart in enge zin?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Geen van beiden
D
Allebei
Slide 22 - Quizvraag
Waarom is welvaart in ruime zin niet meetbaar?
A
omdat alleen de welvaart in enge zin meetbaar is.
B
Dat is het wel. Nederland is een rijk land.
C
Dat is het wel, aan alles hangt een prijs
D
Omdat de behoefte aan tijd en geld per persoon verschillen
Slide 23 - Quizvraag
Twee stellingen: Vrijwilligers werk kan bijdragen aan de welvaart in ruime zin. Hoe groter de welvaart in enge zin, hoe groter de welvaart in ruime zin.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 24 - Quizvraag
Waarom is het BBP de maatstaf voor de welvaart in enge zin ?
A
omdat het BBP de som van alle toegevoegde waarde van een land is
B
omdat welvaart in enge zin om koopkracht gaat
C
D
omdat het internationaal afgesproken is
Slide 25 - Quizvraag
Welke van de productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 26 - Quizvraag
Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 27 - Quizvraag
Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 28 - Quizvraag
Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 29 - Quizvraag
Arbeid
Kapitaal
Sleep de juiste productiefactor naar de juiste afbeelding...