2.6 Strafrecht: opsporing en vervolging

2.6 Strafrecht: opsporing en vervolging
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.6 Strafrecht: opsporing en vervolging

Slide 1 - Tekstslide

V4A en V4B vrijdag 4 oktober
Wat gaan we deze les doen?
  1. Huiswerk: lezen 2.6
  2. Uitleg 2.6 Strafrecht opsporing en vervolging
  3. Gemaakte vragen stellen aan elkaar: GAAN WE VOLGENDE WEEK NOG EEN POGING DOEN
  4. Waarom plegen mensen misdrijven?
KEUZE:
* beginnen aan opdrachten 2.6
* schema/samenvatting blz. 60/61
* werken aan je PO voor jezelf en dan feedback aan elkaar geven
Huiswerk: donderdag 10 oktober maken van 2.6: opdracht 2, 3, 4, 8, 11, 13, 15 en 16 en de theorieën in een schema zetten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 2.6

In dit hoofdstuk leer je:
  • Hoe je de grondbeginselen van de rechtsstaat terug ziet in ons strafrecht.
  • Hoe ver mag je als overheid gaan om criminaliteit aan te pakken?
  • Hoe het strafproces in elkaar zit.
  • Na te denken over de vraag of grondrechten soms geschonden mogen worden om criminaliteit aan te pakken.
  • Welke verklaringen wetenschappers hebben voor criminaliteit.

Slide 3 - Tekstslide

Inleiding
  • Het strafrecht is het rechtsgebied waar je het meest over hoort. 

  • Het strafrecht gaat over de manier waarop de overheid omgaat met burgers die de wet overtreden.

  • Bij het opsporen en vervolgen van mensen na een misdrijf moeten politie en justitie zich aan regels houden. Verdachten en daders hebben namelijk net als iedereen grondrechtelijke rechtsbescherming.

Slide 4 - Tekstslide

De rechtsstaat en het strafrecht
Mensen wonen het liefst in een veilige omgeving zonder criminaliteit. Maar dat betekent niet dat alles is toegestaan om dat te realiseren.
Bij bestrijding van criminaliteit moet de overheid rekening houden met de twee beginselen:
 - De grondrechten
 - Het legaliteitsbeginsel

(Klassieke) grondrechten zijn grondrechten die de overheid moet garanderen. Hierbij ligt de nadruk op vrijheid en gelijkheid. 

Slide 5 - Tekstslide

Grondrechten en het strafrecht

Om te voorkomen dat grondrechten geschonden worden, gelden de volgende regels:

  • Iedereen heeft recht op een eerlijk proces door een onafhankelijke rechter.
  • Onschuldvermoeden: je bent onschuldig tot het tegendeel bewezen is.
  • Politie en justitie behoren zich te houden aan de regels die zijn vastgelegd in het strafprocesrecht, deze regels staan in het Wetboek van Strafvordering.
  • Iedereen heeft recht op een advocaat.

Slide 6 - Tekstslide

Legaliteitsbeginsel en het strafrecht
De wet geeft de overheid allerlei bevoegdheden, maar het legaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat er grenzen zijn aan wat de overheid binnen die bevoegdheden mag doen. Dit zie je terug in de volgende regels van het Wetboek van Strafrecht:
  • Art. 1 van WvS, het strafbaarheidsbeginsel: “Geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgegane strafbepaling.”
  • Een strafbepaling moet duidelijk zijn.
  • De ne bis in idem-regel bepaalt dat je niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd.
  • Per delict is vastgelegd wat de maximumstraf is.
  • Er bestaan strafuitsluitingsgronden. (volgende paragraaf)
  • De meeste misdrijven en overtredingen hebben een verjaringstermijn.

Slide 7 - Tekstslide

Misdrijven en overtredingen
Het Wetboek van Strafrecht maakt onderscheid tussen misdrijven en overtredingen.
=
Justitiële documentatie 
(= strafblad)

Slide 8 - Tekstslide

Het strafproces
Het hele strafproces, vanaf de ontdekking van een misdrijf tot aan het moment dat de veroordeelde zijn straf ondergaat, kun je indelen in zes fasen. Hierbij treedt een officier van justitie namen het Openbaar Ministerie (OM) op in naam van de staat. Dit zijn de fasen:

Slide 9 - Tekstslide

1. Opsporing

Slide 10 - Tekstslide

2. Aanhouding

Slide 11 - Tekstslide

Opsporingsbevoegdheden
Tijdens het opsporingsonderzoek mag de politie dwangmiddelen gebruiken.








Als dit de grondrechten van mensen vergaand aantast, heeft de politie eerst toestemming nodig van de OvJ. 
*bij onmiddellijk gevaar mag politie wel zonder toestemming woning binnentreden.

Slide 12 - Tekstslide

Wat kan een OvJ besluiten?
*20% van alle zaken wordt geseponeerd

*strafbeschikking: schuld staat vast en OvJ mag straf opleggen (werkdrukvermindering rechters)

*onzuivere Trias Politica?

Slide 13 - Tekstslide

Opsporingsbevoegdheden
Voorstanders: 
Samenleving wordt veiliger, criminaliteit kan effectief worden bestreden

Tegenstanders: 
Inbreuk op privacy en dus op de grondrechten + is een enorme dataverzameling nog wel efficient? 

Slide 14 - Tekstslide

Vervolgingsbevoegdheden
De afweging bij de uitbreiding van opsporings-en vervolgingsbevoegdheden is telkens: in welke situatie is het gerechtvaardigd om vrijheid in te perken in ruil voor meer veiligheid? En zorgt die inperking ook echt voor meer veiligheid?

Ook in de politiek verschillen de meningen hierover:
PVV en VVD zijn voorstanders en D'66 en GL/PvdA tegenstanders

Slide 15 - Tekstslide

Waarom plegen mensen misdrijven?
Criminologen en psychologen houden zich bezig met de vraag hoe criminaliteit ontstaat. Want als je daar meer over weet, kun je criminaliteit effectiever bestrijden en aanpakken. 


Slide 16 - Tekstslide

Een theorie is een verklaring voor dingen die om ons heen gebeuren. 
In het lesboek op blz. 60/61 staan 6 wetenschappelijke verklaringen voor het ontstaan van criminaliteit.

  • Welke rol speelt de omgeving?
  • Is crimineel gedrag aangeboren?
  • Is misdaad een keuze?
Een theorie 

Slide 17 - Tekstslide

Welke rol speelt onze omgeving?
1. Aangeleerd-gedrag theorie
2.Bindingstheorie
3.Zelfcontroletheorie

Slide 18 - Tekstslide

1. Aangeleerd-gedragtheorie
  • Volgens de aangeleerd gedrag theorie verschillen plegers van misdrijven niet wezenlijk van andere mensen.
  • Mensen hebben geen afwijkende persoonlijkheidskenmerken en ze hebben dezelfde doelen in het leven als alle andere mensen
  • Echter: ze hebben het verkeerde gedrag aangeleerd om die doelen te bereiken.
  • Bepalend: gezin, buurt en vriendengroep
  • Wanneer jongeren intensief contact hebben met andere die strafbare feiten plegen, is de kans groot dat ze dit overnemen

Slide 19 - Tekstslide

2. Bindingstheorie
  • In ieder mens schuilt een misdadiger, maar de meesten gedragen zich netjes.
  • Dit doen we omdat we onze bindingen niet op het spel willen zetten: 
  • Mensen die weinig of geen bindingen hebben zullen eerder misdrijven plegen.
  • WWW-theorie

Slide 20 - Tekstslide

3. Zelfcontrole-theorie
  • Mensen met weinig zelfcontrole zullen eerder misdrijven plegen.
  • Iemands zelfbeheersing wordt al in de vroege jeugd bepaald.
  • Kinderen met weinig zelfdiscipline worden 30 jaar later vaker veroordeeld voor een strafbaar feit.
  • Als je je emoties en verlangens slecht kun beheersten  leidt eerder naar crimineel gedrag maar ook zullen deze personen eerder beginnen met roken, drinken en drugs en risicovol gedrag.
  • Dus: belangrijk dat kinderen in de opvoeding zelfbeheersing meekrijgen.

Slide 21 - Tekstslide

Is crimineel gedrag aangeboren?
4. Sociobiologische theorie

Slide 22 - Tekstslide

4. Sociobiologische theorie
  • Volgens de sociobiologische theorie  wordt ons gedrag niet alleen bepaald door opvoeding en cultuur, maar ook door genetische, erfelijke factoren.
  • Testosterongehalte bij agressieve daders is vaak hoog.
  • Kinderen met sterk asociaal gedrag hebben vaak een lage hartslag: hierdoor hebben ze minder last van angst en ze zijn minder gevoelig voor straf.
  • Wel wisselwerking tussen biologische factoren en omgeving zoals opvoeding en cultuur.
  • Dus: een kind met veel testosteron en een lage hartslag dat oproeit in gewelddadige buurt of gezin heeft grotere kans om crimineel gedrag te gaan vertonen.

Slide 23 - Tekstslide

Is misdaad een keuze?
5. Anomietheorie
6. Rationele-keuzetheorie

Slide 24 - Tekstslide

5. Anomietheorie
  • Mensen komen eerder in de criminaliteit terecht als ze hun doelen in het leven niet kunnen bereiken.
  • In de westerse wereld wil iedereen vaak zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen middels een diploma of een goede baan.  
  • Maar sommige mensen zien dat hun kansen worden beperkt door hun afkomst of omdat ze geen diploma hebben. Zij stellen dan hun doelen bij: dan maar geen mooi koophuis of een dure auto.
  • Anderen kiezen een alternatieve strategie om toch aan de gewenste rijkdom en status te komen, bijvoorbeeld door inbraak, fraude en drugshandel.
  • Anomie betekent: niet volgens de wettelijke, gangbare regels.

Slide 25 - Tekstslide

  • Volgens de gelegenheidstheorie geldt het gezegde: de gelegenheid maakt de dief
  • Deze theorie gaat ervan uit dat iedereen in elke situatie de meest gunstige optie voor zichzelf kiest.
  • Daarbij weegt een persoon rationeel voordelen en nadelen tegen elkaar af: hij maakt een kosten-batenafweging: kosten: negatieve gevolgen / baten: wat levert het op?
  • Het is dus aantrekkelijker om een strafbaar feit te plegen als de pakkans klein is.
  • Dit verklaart vooral vel misdrijven die om geld gaan: diefstal, oplichting en fraude
6. Rationele keuze theorie

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting
De leerdoelen waren:
  • Hoe je de grondbeginselen van de rechtsstaat terug ziet in ons strafrecht.
  • Hoe ver mag je als overheid gaan om criminaliteit aan te pakken?
  • Hoe het strafproces in elkaar zit.
  • Na te denken over de vraag of grondrechten soms geschonden mogen worden om criminaliteit aan te pakken.
  • Welke verklaringen wetenschappers hebben voor criminaliteit.
  • Huiswerk

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide