2.3 Criminaliteit en opsporing

H4A en H4C donderdag 26-9
Wat gaan we deze les doen?
  • Huiswerk: lezen 2.3 
  • Stof voor de toetsweek: H2 Rechtsstaat 
  • Uitleg 2.3 Criminaliteit en opsporing
  •  Aan de slag met je PO of het huiswerk
  • Huiswerk: maken van 2.3: opdrachten 2, 5, 10, 11, 12 en 13 + meenemen oordopjes en een opgeladen laptop
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4A en H4C donderdag 26-9
Wat gaan we deze les doen?
  • Huiswerk: lezen 2.3 
  • Stof voor de toetsweek: H2 Rechtsstaat 
  • Uitleg 2.3 Criminaliteit en opsporing
  •  Aan de slag met je PO of het huiswerk
  • Huiswerk: maken van 2.3: opdrachten 2, 5, 10, 11, 12 en 13 + meenemen oordopjes en een opgeladen laptop

Slide 1 - Tekstslide

Aan welke 3 voorwaarden voldoet een rechtsstaat in ieder geval?

Slide 2 - Open vraag

Welke zin of zinnen zijn juist?
1. Je kunt grondrechten onderverdelen in twee soorten: klassieke grondrechten en sociale grondrechten.
2. Klassieke grondrechten zijn rechten die de overheid moet garanderen en die je bij de rechter kunt afdwingen.
3. Het recht op werk, zorg en gezondheidszorg zijn klassieke grondrechten

A
alleen 1 is juist
B
zin 1 en 2 zijn juist
C
alle 3 zinnen zijn juist

Slide 3 - Quizvraag

Kun je naar de rechter stappen omdat de overheid niet zorgt voor jouw sociale grondrechten zoals het hebben van een woning of werk?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Montesquieu bedacht dat macht verdeeld moest worden, de 'trias politica'.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Om welke macht gaat het hier?
A
wetgevende macht
B
uitvoerende macht
C
rechterlijke macht

Slide 6 - Quizvraag

Om welke macht gaat het hier?
A
wetgevende macht
B
uitvoerende macht
C
rechterlijke macht

Slide 7 - Quizvraag

Om welke macht gaat het hier?
A
wetgevende macht
B
Uitvoerende macht
C
rechterlijke macht

Slide 8 - Quizvraag

Begrippen 2.2 Voorwaarden voor een rechtsstaat

Slide 9 - Tekstslide

2.3 Criminaliteit en opsporing

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Leerdoelen 2.3
In deze paragraaf leer je:
Aan welke regels moeten politie en justitie zich houden bij de opsporing van criminaliteit?
  1. Je kunt uitleggen wat de verschillen zijn tussen misdrijven en overtredingen
  2. wat er onder criminaliteit wordt verstaan
  3. Je kunt uitleggen wanneer er een misdrijf is gepleegd hoe de procedure dan verloopt vanaf opsporing tot  vervolging (bron 6)
  4. je kent de opsporingsbevoegdheden van de politie 
  5. Je kent de dwangmiddelen van politie die toestemming nodig hebben van een OVJ
  6. je kunt verschillende verklaringen geven voor criminaliteit aan de hand van 6 theorieën (volgende les)

Slide 12 - Tekstslide

Inleiding
Politie en Justitie mogen niet zomaar een verborgen camera inzetten. 

Politie en justitie moeten zich aan regels houden, want hun opsporingsactiviteiten kunnen onze rechten aantasten. 
Dat is dus anders in een autoritaire staat (vraag 2)

In deze paragraaf kijken we naar het rechtsgebied van het strafrecht. 

Slide 13 - Tekstslide

Misdrijven en overtredingen
Alle regels en wetten die in Nederland gelden zijn vastgelegd in wetboeken. De meeste overtredingen en misdrijven staan in het Wetboek van Strafrecht. Onder criminaliteit verstaan we alle misdrijven die in de wet staan. (legaliteitsbeginsel)
Voor misdrijven krijg je altijd een strafblad

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 14 blz. 41
  • Hoe hoog zullen deze boetes zijn? 
  • Overleg met je buurman/buurvrouw
  • Misschien weet je het exact omdat je deze overtredingen zelf al eens hebt gemaakt?
timer
3:00

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord vraag 14

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Misdrijven opsporen
Wanneer er een misdrijf is gepleegd, verloopt de procedure volgens een vast patroon. Het hele strafproces, vanaf de ontdekking van een misdrijf tot aan het moment dat de veroordeelde zijn straf ondergaat, kun je indelen in zes fasen. Hierbij treedt een officier van justitie namen het Openbaar Ministerie (OM) op in naam van de staat. Dit zijn de fasen:

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Opsporingsbevoegdheden politie
Tijdens het opsporingsonderzoek mag de politie dwangmiddelen gebruiken.








Als dit de grondrechten van mensen vergaand aantast, heeft de politie eerst toestemming nodig van de OvJ. 
*bij onmiddellijk gevaar mag politie wel zonder toestemming woning binnentreden.

Slide 20 - Tekstslide

Officier van Justitie (OM)
Na afronding van het opsporingsonderzoek door de OvJ en de politie, beslist de OvJ over het vervolg. 

Er zijn 3 mogelijkheden:

Slide 21 - Tekstslide

Seponeren
Seponeren= afzien van verdere rechtsvervolging. Bij onvoldoende bewijs, licht strafbaar feit of als de OVJ van mening is dat de verdachte al genoeg gestraft is.

Slide 22 - Tekstslide

Transactie of strafbeschikking
Transactie= de verdachte betaalt een geldbedrag of krijgt een taakstraf van de OvJ en hoeft niet meer voor de rechter te komen. Wijst een verdacht de transactie af, dan komt zijn zaak alsnog voor de rechter.

Strafbeschikking= het OM legt zelf een straf op bij lichte strafbare feiten. Hier staat je schuld dus vast. Het OM speelt hier voor rechter.

Slide 23 - Tekstslide

Vervolgen
  • De OvJ kan ook vervolgen. Dan stuurt hij het dossier naar de rechter en begint de rechtszaak. De OvJ is dan de openbare aanklager. 
  • Namens de samenleving vertelt hij de rechter van welk strafbaar feit hij de verdachte beschuldigt en welke straf hij krijgt.
  • De rechter stelt tijdens een rechtszaak vast of de verdachte schuldig is. Tot aan dat moment geldt het onschuldvermoeden: je bent onschuldig, totdat de recht heeft vastgesteld dat het tegendeel is bewezen.







Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
In deze paragraaf leer je:
Aan welke regels moeten politie en justitie zich houden bij de opsporing van criminaliteit?
  1. Je kunt uitleggen wat de verschillen zijn tussen misdrijven en overtredingen
  2. wat er onder criminaliteit wordt verstaan
  3. Je kunt uitleggen wanneer er een misdrijf is gepleegd hoe de procedure dan verloopt vanaf opsporing tot  vervolging (bron 6)
  4. je kent de opsporingsbevoegdheden van de politie 
  5. Je kent de dwangmiddelen van politie die toestemming nodig hebben van een OVJ
  6. je kunt verschillende verklaringen geven voor criminaliteit aan de hand van 6 theorieën  

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk: woensdag 2 oktober
- maken van 2.3: 2, 5, 10, 11, 12, 13
- lezen blz. 44 + 45. Tip: maak een korte aantekening over de inhoud van elke theorie, in totaal dus 6
- neem oordopjes + opgeladen laptop mee om aan de slag te kunnen met een opdracht over een rechtszaak



Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Stelling

Slide 28 - Tekstslide

Veiligheid van de samenleving gaat altijd voor (individuele) vrijheid. Eens of oneens?
eens
oneens

Slide 29 - Poll

En wat is jouw argument?
Voorstanders: 
Samenleving wordt veiliger, criminaliteit kan effectief worden bestreden
Tegenstanders: 
Inbreuk op privacy en dus op de grondrechten + is een enorme dataverzameling nog wel efficient? 

Slide 30 - Tekstslide

Wat denk jij, is criminaliteit aangeboren of aangeleerd?
aangeboren
aangeleerd

Slide 31 - Poll

Waarom plegen mensen misdrijven?
Criminologen en psychologen houden zich bezig met de vraag hoe criminaliteit ontstaat. Want als je daar meer over weet, kun je criminaliteit effectiever bestrijden en aanpakken. 


Slide 32 - Tekstslide

  • Een theorie is een verklaring voor dingen die om ons heen gebeuren. In het lesboek op blz. 60 staan 6 wetenschappelijke verklaringen voor het ontstaan van criminaliteit.
  • Welke rol speelt de omgeving?
  • Is crimineel gedrag aangeboren?
  • Is misdaad een keuze?
Een theorie 

Slide 33 - Tekstslide

Welke rol speelt onze omgeving?
1. Aangeleerd-gedrag theorie
2.Bindingstheorie
3.Zelfcontroletheorie

Slide 34 - Tekstslide

1. Aangeleerd-gedragtheorie
  • Volgens de aangeleerd gedrag theorie verschillen plegers van misdrijven niet wezenlijk van andere mensen.
  • Mensen hebben geen afwijkende persoonlijkheidskenmerken en ze hebben dezelfde doelen in het leven als alle andere mensen
  • Echter: ze hebben het verkeerde gedrag aangeleerd om die doelen te bereiken.
  • Bepalend: gezin, buurt en vriendengroep
  • Wanneer jongeren intensief contact hebben met andere die strafbare feiten plegen, is de kans groot dat ze dit overnemen

Slide 35 - Tekstslide

2. Bindingstheorie
  • In ieder mens schuilt een misdadiger, maar de meesten gedragen zich netjes.
  • Dit doen we omdat we onze bindingen niet op het spel willen zetten: onze affectieve banden met familie, vrienden en collega's.
  • Deze banden zijn een 'rem' op criminele neigingen.
  • Mensen die weinig of geen bindingen hebben zullen eerder misdrijven plegen.
  • WWW-theorie

Slide 36 - Tekstslide

3. Zelfcontrole-theorie
  • Mensen met weinig zelfcontrole zullen eerder misdrijven plegen.
  • Iemands zelfbeheersing wordt al in de vroege jeugd bepaald.
  • Kinderen met weinig zelfdiscipline worden 30 jaar later vaker veroordeeld voor een strafbaar feit.
  • Als je je emoties en verlangens slecht kun beheersten  leidt eerder naar crimineel gedrag maar ook zullen deze personen eerder beginnen met roken, drinken en drugs en risicovol gedrag.
  • Dus: belangrijk dat kinderen in de opvoeding zelfbeheersing meekrijgen.

Slide 37 - Tekstslide

Is crimineel gedrag aangeboren?
4. Sociobiologische theorie

Slide 38 - Tekstslide

4. Sociobiologische theorie
  • Volgens de sociobiologische theorie  wordt ons gedrag niet alleen bepaald door opvoeding en cultuur, maar ook door genetische, erfelijke factoren.
  • Testosterongehalte bij agressieve daders is vaak hoog.
  • Kinderen met sterk asociaal gedrag hebben vaak een lage hartslag: hierdoor hebben ze minder last van angst en ze zijn minder gevoelig voor straf.
  • Wel wisselwerking tussen biologische factoren en omgeving zoals opvoeding en cultuur.
  • Dus: een kind met veel testosteron en een lage hartslag dat oproeit in gewelddadige buurt of gezin heeft grotere kans om crimineel gedrag te gaan vertonen.

Slide 39 - Tekstslide

Is misdaad een keuze?
5. Anomietheorie
6. Rationele-keuzetheorie

Slide 40 - Tekstslide

5. Anomietheorie
  • Mensen komen eerder in de criminaliteit terecht als ze hun doelen in het leven niet kunnen bereiken.
  • In de westerse wereld wil iedereen vaak zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen middels een diploma of een goede baan.  
  • Maar sommige mensen zien dat hun kansen worden beperkt door hun afkomst of omdat ze geen diploma hebben. Zij stellen dan hun doelen bij: dan maar geen mooi koophuis of een dure auto.
  • Anderen kiezen een alternatieve strategie om toch aan de gewenste rijkdom en status te komen, bijvoorbeeld door inbraak, fraude en drugshandel.
  • Anomie betekent: niet volgens de wettelijke, gangbare regels.

Slide 41 - Tekstslide

  • Volgens de gelegenheidstheorie geldt het gezegde: de gelegenheid maakt de dief
  • Deze theorie gaat ervan uit dat iedereen in elke situatie de meest gunstige optie voor zichzelf kiest.
  • Daarbij weegt een persoon rationeel voordelen en nadelen tegen elkaar af: hij maakt een kosten-batenafweging: kosten: negatieve gevolgen / baten: wat levert het op?
  • Het is dus aantrekkelijker om een strafbaar feit te plegen als de pakkans klein is.
  • Dit verklaart vooral vel misdrijven die om geld gaan: diefstal, oplichting en fraude
6. Rationele keuze theorie

Slide 42 - Tekstslide

Maak nu vraag 15 op blz. 42

Slide 43 - Tekstslide

Antwoord vraag 15

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Link

Casus: Willem Holleeder
Met welke theorie zou je de misdrijven die Willem Holleeder heeft gepleegd kunnen verklaren?


Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Wat denk jij nu aan het eind van deze les: is criminaliteit aangeboren of aangeleerd of allebei?
aangeboren
aangeleerd
aangeboren en aangeleerd

Slide 48 - Poll

Actualiteit
Wat was de uitspraak van de rechter in de zaak Ali B.?

Slide 49 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 50 - Tekstslide