In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Economie
Ga rustig & stil klaar zitten.
Pak je Chromebook.
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Herhaling hoofdstuk 2
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan alle begrippen van hoofdstuk 2 omschrijven en herkennen.
Slide 3 - Tekstslide
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil
C
Doos voor doos
Slide 4 - Quizvraag
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil
C
Handelen
Slide 5 - Quizvraag
Tijdens de vakantie ging mevrouw Skowron cadeautjes halen voor haar (schoon)familie en vrienden.
A
Dit is indirecte ruil
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 6 - Quizvraag
Mevrouw Skowron heeft tijdens oud & nieuw een bingokaart gemaakt. Op haar bingokaart staat 'Huis verkopen'. Ze heeft haar huis te koop gezet voor een behoorlijke prijs!
A
Mevrouw Skowron koopt weer een huis dus het is geen ruil.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 7 - Quizvraag
Mevrouw Skowron heeft flink gespaard en gaat op vakantie naar Vietnam in de meivakantie.
A
Mevrouw Skowron heeft een rijke man.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 8 - Quizvraag
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Munt en biljetten
Slide 9 - Quizvraag
Geld op je bankrekening
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Munt en biljetten
Slide 10 - Quizvraag
€50,00 is de.....
A
Extrinsieke of nominale waarde
B
Intrinsieke waarde
C
Maatschappelijke geldhoeveelheid
D
Echtheidskenmerken
Slide 11 - Quizvraag
Waarde van het materiaal van de munt of het bankbiljet.
A
Extrinsieke of nominale waarde
B
Intrinsieke waarde
C
Maatschappelijke geldhoeveelheid
D
Echtheidskenmerken
Slide 12 - Quizvraag
Giraal en chartaal geld in handen van gezinnen, bedrijven en overheid.
A
Extrinsieke of nominale waarde
B
Intrinsieke waarde
C
Maatschappelijke geldhoeveelheid
D
Echtheidskenmerken
Slide 13 - Quizvraag
Echtheidskenmerken zijn
A
Een veiligheidsdraad en een hologram
B
Een watermerk, een veiligheidsdraad
C
Een watermerk, een veiligheidsdraad en een hologram
D
Een watermerk, een veiligheidsdraad, een kleur en een hologram
Slide 14 - Quizvraag
Het meest gevreesde woord van elke volwassenpersoon is....
A
BOE
B
Inflatie
C
Boete
D
Koopkracht
Slide 15 - Quizvraag
Inflatie is...
A
Prijspeil is veranderd.
B
Enorme stijging van het gemiddelde prijspeil.
C
Stijging van het gemiddelde prijspeil.
D
Daling van het gemiddelde prijspeil.
Slide 16 - Quizvraag
Inflatie die ontstaat doordat er veel vraag is naar een product.
A
Inflatie
B
Kosteninflatie
C
Bestedingsinflatie
D
Koopkracht
Slide 17 - Quizvraag
Inflatie die ontstaat doordat kostenstijgingen worden doorberekend in de prijzen.
A
Inflatie
B
Kosteninflatie
C
Bestedingsinflatie
D
Koopkracht
Slide 18 - Quizvraag
Het inkomen uitgedrukt in geld, bijvoorbeeld in euro’s.
A
Inkomen
B
Reëel inkomen
C
Nominaal inkomen
D
Koopkracht
Slide 19 - Quizvraag
Het nominaal inkomen gecorrigeerd voor de inflatie.