Wat is de kans dat je met vier dobbelstenen in totaal 24 ogen gooit?
A
1/4096
B
1/1296
C
1/24
D
1/54
1 / 28
volgende
Slide 1: Quizvraag
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Wat is de kans dat je met vier dobbelstenen in totaal 24 ogen gooit?
A
1/4096
B
1/1296
C
1/24
D
1/54
Slide 1 - Quizvraag
P(24 ogen)=
P(6666) = 1 / 6^4 = 1/1296
Slide 2 - Tekstslide
In een wasmand liggen 2 blauwe en 2 rode sokken.Als je zonder te kijken 2 sokken uit de wasmand neemt,wat is dan de kans dat ze een "paar" vormen?
A
2/3
B
1/2
C
1/3
D
1/4
Slide 3 - Quizvraag
P(1 paar)
Eerste sok maakt niet uit.
De kans dat de 2e sok dezelfde kleur heeft is dan 1 op de 3.
Slide 4 - Tekstslide
Bereken de kans dat een willekeurig gekozen leerling in de middelste lengteklasse zit.
A
49/66
B
66/215
C
49/159
D
159/215
Slide 5 - Quizvraag
P(leerling middelste lengteklasse)= 159/215
159/215
Slide 6 - Tekstslide
Bereken de kans dat een leerling uit de vierde klas korter is dan 180 cm.
A
15/215
B
15/80
C
74/215
D
74/80
Slide 7 - Quizvraag
P(4e klas, < 180) = 74/80
Slide 8 - Tekstslide
Bereken de kans dat een leerling uit de vierde of vijfde klas langer is dan 160 cm.
A
63/73
B
20/73
C
20/215
D
63/215
Slide 9 - Quizvraag
P(4e of 5e klas, > 160)=126/146=63/73
Slide 10 - Tekstslide
Een vaas bevat 7 groene, 5 blauwe en 3 witte knikkers. Je pakt vier knikkers uit de vaas. Wat is de kans dat je geen enkele witte knikker pakt?
A
0,410
B
0,051
C
0,363
D
0,484
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Een vaas bevat 7 groene, 5 blauwe en 3 witte knikkers. Je pakt vier knikkers uit de vaas. Wat is de kans dat je één blauwe knikker pakt?
A
0,333
B
0,440
C
0,862
D
0,200
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
5 jongens en 3 meisjes vormen een rij van 8 personen. Wat is de kans dat de eerste en de laatste van de rij een jongen is?
A
5/14
B
5/8
C
5/7
D
15/56
Slide 15 - Quizvraag
P(eerste en laatste jongen)=
5/8 x 4/7 = 20/56 = 5/14
Slide 16 - Tekstslide
De kans op een gebeurtenis is 0,32. Wat is de kans dat de gebeurtenis zich NIET voordoet?
A
0,68
B
1/0,32
C
-0,32
D
0,78
Slide 17 - Quizvraag
P(geen gebeurtenis) =
1 - 0,32 = 0,68
Slide 18 - Tekstslide
In een bepaald land is de kans dat het regent 50%. Wat is de kans dat het regent in het weekend (zaterdag, zondag of op beide dagen)?
A
75%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 19 - Quizvraag
P(regen in weekend) =
P(regen zaterdag en niet zondag)
+ P(regen zondag en niet zaterdag)
+ P(regen zaterdag én zondag) =
0,5x0,5 + 0,5x0,5 + 0,5x0,5 = 0,75
Slide 20 - Tekstslide
Uit het woord POLEN kiest men willekeurig 4 letters. Wat is de kans dat je met 3 van die 4 letters het woord PEN kan maken?
A
20%
B
30%
C
40%
D
50%
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Groep A bevat 3 leerlingen. Groep B bevat 3 leerlingen. Je kiest 2 leerlingen uit deze 6. Wat is de kans dat precies één leerling uit groep A en één leerling uit groep B komt?
A
1/9
B
2/3
C
1/3
D
3/5
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Uit een mand met 4 rode en 3 groene paprika's pak je zonder te kijken 2 paprika's. Wat is de kans dat ze beiden rood zijn?
A
1/7
B
2/7
C
6/35
D
1/42
Slide 25 - Quizvraag
P(2 rode) =
4/7 x 3/6 = 12/42 = 2/7
Slide 26 - Tekstslide
De kans dat een koplamp langer dan 400 uur brandt is 0,4. Een auto krijgt 2 nieuwe koplampen. Wat is de kans dat minstens 1 koplamp langer dan 400 uur brandt?