In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Erfelijkheid
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje
Slide 1 - Tekstslide
Erfelijkheid
Slide 2 - Woordweb
Genotype en fenotype
Fenotype = Alle zichtbaren eigenschappen
De eigenschappen komen tot stand door het genotype en het milieu.
De informatie voor je erfelijke eigenschappen liggen in je celkernen.
Het DNA bevat alle informatie voor je erfelijke eigenschappen.
Elke celkern van ons lichaam bevat 46 chromosomen. In lichaamscellen komen die in paren voor--> dit wordt diploïd genoemd.
In de geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor--> dit wordt haploïd genoemd.
Slide 3 - Tekstslide
Hoe komt het fenotype tot stand?
A
genotype en het milieu
B
DNA
C
uiterlijk
D
chromosomen
Slide 4 - Quizvraag
Chromosomen en genen
Gen =een deel van een chromosoom die de informatie van één erfelijke eigenschap bevat.
De plaats waar een gen in het chromosoom te vinden is heet een locus
Elke gen heeft een tweeling gen op het homologe chromosoom (het andere chromosoom van dat paar)
Een allel is de informatie die op een gen kan liggen
Niet alle allelen komen tot uiting in het fenotype
Het dominante allel overheerst het recessieve allel
Iemand is homozygoot voor een bepaalde eigenschap als hij twee dezelfde allelen daarvoor heeft
Iemand is heterozygoot wanneer de allelen van het gen niet hetzelfde zijn
Lichaamscellen--> genen in paren
Geslachtscellen--> genen in enkelvoud
Slide 5 - Tekstslide
Geslachtelijke voortplanting
Genenpaar geeft informatie over eigenschap aan
In lichaamscel genenpaar, in geslachtscel slechts een gen
In zaadcelen en eicellen verschillende genotype
Versmelten van geslachtscellen --> ontstaan organisme
Oneindige combinaties in fenoypes en genotypes
Bij ovulatie twee eicellen, die ook allebij worden bevrucht, --> twee-eiige tweeling
Een eicel die wordt bevrucht, die zich later splitsen --> een-eiige tweeling
Slide 6 - Tekstslide
Hoe ontstaan een twee-eiige tweeling?
A
Een eicel die zich later splitst
B
Twee eicellen die allebei bevrucht worden
C
Een eicel die door twee zaadcellen bevrucht wordt
D
Twee eicellen die door hetzelfde zaadcel worden bevrucht
Slide 7 - Quizvraag
5.4 Mutaties
Mutatie:plotseinge verandering in genotype
Cellen zijn dan gemuteerd
Lichaamscel --> niet erg
Geslachtscel --> erge gevolgen (bijv. op nakomeling)
Mutatie te zien in fenotype: mutant
Bloodstelling aan bepaalde stralingen of chemische stoffen --> mutageen
Ongeremd delen --> gezwel of tumor
Weefsel niet verstoren: goedaardig
Weefsel wel verstoren: kwaataardig
Uitzaaien wordt metastase genoemd --> sterven
Slide 8 - Tekstslide
Mutant
Mutageen
Metastase
Gemuteerde cellen
Mutatie die te zien is in het fenotype
De bloodstelling aan bepaalde stralingen of chemische stoffen
Uitzaaiing cellen
Plotselingen verandering in het genotype
Slide 9 - Sleepvraag
5.8 Biotechnologie
Biotechnologie is de techniek waarbij organismen worden gebruikt om producten te vervaardigen voor de mens.
Genetische modificatie: techniek waarbij het dna van een organisme nieuwe erfelijke informatie wordt aangebracht.
Genetisch gemodificeerd organisme: Transgeen
Klonen
Manier 1: klompje cellen splitst in kleinere klompjes (embryonale splitsing), deze klompjes worden in nieuwe organismen geplaatst en groeien uit tot organisme met gunstig genotype.
Manier 2; Celkerntransplantatie: Superkoe wordt bevrucht door stier met gunstige genotypen --> cellen delen zich tot klompje en kan dan uit de koe gahaald worden.--> wordt in laberatiorium afgesplitst tot afzonderlijke cellen, die worden samengesmolten met cellen van een donorkoe waarbei de kern uit de eicellen zijn gehaald--> groeit uit tot klompje cellen en kan geplaatst worden in een draagkoe
Slide 10 - Tekstslide
Welke drie voedingsmiddelen worden met behulp van Gisten gemaakt?
A
Frisdrank, Kaas, Brood
B
Brood, Bier, Wijn
C
Melk, Yoghurt, Frisdrank
D
Bier, Wijn, Zuurkool
Slide 11 - Quizvraag
Hoe noem je een organisme dat genetisch gemodificeerd is?
A
Transgeen
B
Transip
C
Transect
D
Transep
Slide 12 - Quizvraag
5.9 Erfelijkheidsonderzoek
Bepaalde genen veroorzaken erfelijke ziekten
Drager = erfelijke ziekte die niet tot uiting komt
Dihybride kruising: gekeken naar twee eigenschappen
Voorbeeld
Slide 14 - Tekstslide
Hoe noem je deze combinatie: bb?
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot recessief
Slide 15 - Quizvraag
Bij de mens is het allel B voor bruine oogkleur dominant over b (blauwe oogkleur). Een man met blauwe ogen (genotype bb) krijgt met zijn vriendin die bruine ogen (genotype Bb) heeft, twee kinderen. Welke kleur(en) ogen kunnen hun kinderen hebben en hoe groot is de kans daarvan?
A
100% bruine ogen
B
50% bruine ogen, 50% blauwe ogen
C
25% bruine ogen, 75% blauwe ogen
D
100% blauwe ogen
Slide 16 - Quizvraag
X-chromosomale overerving
23 paar chromosomen, één daarvan bepaald je geslacht
Autosomen: 'overige' 22 paar chromosomen
X-chromosoom ruim 1000 genen meer gelokaliseerd dan en Y-chromosoom
Eigenschappen op X-chromosoom erven anders over dan op autosomen
Voorbeeld
Slide 17 - Tekstslide
Een ouderpaar heeft drie zonen en geen dochters. Hoe groot is de kans dat het eerstvolgende kind een dochter zal zijn?