Extra oefeningen

Vandaag

1. het belang van woordbeelden (visueel denken - beelddenken)
2. persoonsvorm verleden tijd
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag

1. het belang van woordbeelden (visueel denken - beelddenken)
2. persoonsvorm verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Het belang van woordbeelden
Visueel ingestelde mensen herkennen woordbeelden. 
Zij zien wanneer een woord correct of incorrect is geschreven. 

Als je een (werk)woord opschrijft, heb je een beeld van het woord in je hoofd. 
Klopt dit beeld?                   Dan sla je het beeld bewust op. 
Klopt het beeld niet?        Dan verwijder je dit beeld en vervang je het voor                                                              het nieuwe correcte woordbeeld.

Slide 2 - Tekstslide

Woordpakketten opslaan
Woordpakket = een categorie woorden die schrijftechnisch op elkaar lijken

Geloven            geloofde(n) 
Beven                beefde(n) 
Zweven             zweefde(n) 
Erven                 erfde(n)
Durven              durfde(n)
Beloven            beloofde(n)
 

Weet je dat 'geloven' in de verleden tijd 'geloofde(n)' wordt? 

Dan weet je ook dat 'beven', 'zweven', 'erven', 'durven', 'beloven' in de verleden tijd 'beefde(n)', 'zweefde(n)', 'kleefde(n)', 'erfde(n)', 'durfde(n)', worden. 
Bij het woordpakket 'geloven' horen alle werkwoorden die in het midden een -v hebben. 

Kom je een nieuw werkwoord tegen met in het midden een -v? 

Dan herken je dit en voeg je dit automatisch toe aan het woordpakket/de categorie. 

Slide 3 - Tekstslide

Woordpakket of categorie z/s
Maak een woordpakket van de z/s-werkwoorden (reizen).

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om te
weten met welke werkwoordsvorm je te maken hebt in een zin?
timer
2:00

Slide 6 - Open vraag

timer
3:00
vorm: persoonsvorm tegenwoordige tijd
vorm: persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden
vorm: voltooid deelwoord
vorm: onvoltooid deelwoord
vorm: voltooid deelwoord als bijvnaamwoord
vorm: infinitief
vorm: persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden
regel: lopen invullen
regel: 't ex-kofschip
regel: 't ex-kofschip
regel: deze ww moet je gewoon kennen
hele werkwoord + d
schrijf je zo kort mogelijk
regel: werkwoord hoort niet bij hebben, zijn of worden

Slide 7 - Sleepvraag

Opdracht persoonsvorm (t.t. en v.t.) & onderwerp
  1. Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
  2. Benoem vervolgens het onderwerp.
  3. Benoem tot slot de werkwoordsvorm: PVTT of PVVT

• Gebruik alleen de v.t. als het duidelijk is dat de zin in de v.t. staat.
• Gebruik in alle andere gevallen de t.t.



Slide 8 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

1. Waarom ... je chef z’n afspraken niet? (onthouden)

Slide 9 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
2. Hoewel niemand hem meer …, kwam de popster toch nog opdagen. (verwachten)

Slide 10 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
3. Ter gelegenheid van Anna’s verjaardag … we gisteren bij de Echoput. (brunchen)

Slide 11 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

4. … eens wie ik in de stad heb gezien! (raden)

Slide 12 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
5. Hoe ... je eigenlijk een huismus van een ringmus? (onderscheiden)

Slide 13 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
6. Zo’n werkschema … van een degelijke aanpak. (getuigen)

Slide 14 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
7. Geld lenen was zo gemakkelijk, dat iedereen te veel …. (besteden)

Slide 15 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
8. … die troep nou niet vlak achter het huis! (verbranden)

Slide 16 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
9. Hoe zit het, … het tekort nu al of zit je nog steeds in de rode cijfers? (verminderen)

Slide 17 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
10. Het kwam weinig voor, maar Jaap … zich heus wel eens. (vergissen)

Slide 18 - Open vraag