Weergave van gedachten en gesprekken

Weergave van
gedachten en gesprekken
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Weergave van
gedachten en gesprekken

Slide 1 - Tekstslide

Drie soorten weergaven van gedachten en gesprekken

Slide 2 - Tekstslide

  • Vertellerstekst
    (indirecte reden)
  • Persoonstekst
    (directe innerlijke monoloog/directe reden)
  • Mengvorm van vertellerstekst en persoonstekst 
    Erlebte Rede of vrije indirecte rede 
    (indirecte innerlijke monoloog)

Slide 3 - Tekstslide

Betekenis en kenmerken vertellerstekst
(indirecte rede)

Slide 4 - Tekstslide

  • De verteller verwoordt de gedachten/gesprekken van het personage.
    Woorden/taal geuit door de verteller (de verteller is aan het woord).
     
    KENMERKEN
     
  • De persoon blijft gehandhaafd (derde persoon blijft derde persoon).
  • Werkwoordstijd blijft gehandhaafd (o.v.t. blijft o.v.t.)
  • Gedachten/gesproken tekst van het personage heeft bijzinsvolgorde.
  • Bijzinnen (inquit: plus voegwoord)

    Het schoot door haar hoofd hoe fijn het was om haar studiegenoot weer te zien.

Slide 5 - Tekstslide

Betekenis en kenmerken persoonstekst
(directe innerlijke monoloog/directe rede)

Slide 6 - Tekstslide

  • De verteller citeert de gedachten/gesprekken van het personage.
    Woorden geuit door een personage. Het personage is 'aan het woord'.

     KENMERKEN 
  • De persoon verandert naar eerste persoon.
  • Werkwoordstijd verandert naar tegenwoordige tijd (n.b. in verhalen die in o.t.t. wordt verteld blijft o.t.t. gehandhaafd).
  • Gedachten/gesproken tekst van het personage heeft hoofdzinsvolgorde.
  • Hoofdzinnen (inquitformule
  • Typografische signalen.
     
  • ‘Wat vind ik het onwijs gaaf om deze toffe gast weer te zien!!’ 

Slide 7 - Tekstslide

Manieren van de verteller om 
bij te dragen aan de opbouw van een personage

Slide 8 - Tekstslide

  • Beschrijving geven van uiterlijk of innerlijk
  • Dosis commentaar in zijn beschrijving stoppen
  • Naamgeving (speaking names: karakteriserende namen)
  • Andere personages een personage laten beschrijven
  • De daden van het personage of juist het gebrek eraan
  • Weergave van het innerlijk van de personages
  • Weergave van wat de personages zeggen en doen

Slide 9 - Tekstslide

Betekenis en kenmerken erlebte Rede
(indirecte innerlijke monoloog)

Slide 10 - Tekstslide

  • De verteller gebruikt een mengvorm van vertellerstekst en persoonstekst. De auteur geeft de woorden of gedachten van een personage weer zonder een inleidende zin (als ‘hij zei...’) en in de woordvolgorde van de directe rede, maar in de derde persoon en vaak in een verleden tijd. 

    Hij zou haar maar niet meer schrijven. Eigenlijk had hij er gewoon genoeg van. Het was onwijs gaaf om deze toffe gast weer te zien.  

    KENMERKEN 
  • De persoon blijft gehandhaaft (derde persoon blijft derde persoon enkelvoud).
  • Werkwoordstijd blijft gehandhaaft (meestal o.v.t. die o.v.t. blijft).
  • Gedachten/gesproken tekst van het personage heeft hoofdzinsvolgorde.
  • Weergave van het innerlijk van een personage 
    * zonder aanhalingstekens
    * zonder expliciet te benoemen dat het iets is wat het personage denkt
    * zonder een persoonswissel te presenteren. 
  • Het is niet duidelijk wie focaliseert (vertellende ik of belevende ik).   

Slide 11 - Tekstslide

Signalen erlebte Rede

Slide 12 - Tekstslide

  • Spreektaalelementen ('nou nou', 'gaaf', 'tof')
  • Onmogelijke combinatie van bijwoord van tijd en van de o.v.t.
    Over een uur nam zij de bus.
  • Gnomisch (tijdloos) praeteritum 
    Zoals het klokje thuis tikte, tikte het toch nergens.
    Wie wat bewaarde die had wat.

Slide 13 - Tekstslide

Functie en mogelijkheden van de erlebte Rede

Slide 14 - Tekstslide

  • De overgang naar het innerlijk van personages vrijwel ongemerkt laten plaatsvinden.
  • De verteller kan de lezer subtiel (onopvallend) manipuleren (subtiele kleuring aan de gedachteweergave). Er is een verbinding is tussen de persoonstekst en de vertellerstekst.

Slide 15 - Tekstslide

Definitie meervoudige vertelsituatie

Slide 16 - Tekstslide

Er treden in de tekst meerdere vertellers op.

Slide 17 - Tekstslide

Definitie vertellerscommentaar

Slide 18 - Tekstslide

Vertellerstekst die meer is dan een beschrijving of samenvatting (bijvoorbeeld een mening, oordeel of algemeen geldende waarheid).

De scheidslijn tussen commentaar en beschrijving is niet altijd duidelijk.  

Slide 19 - Tekstslide

Definitie en kenmerken 
iteratieve of exemplarische vertelwijze 

Slide 20 - Tekstslide

  • Een éénmalige presentatie van gebeurtenissen die zich herhaaldelijk of altijd voordoen.
  • Kan zowel met een diffuse als gemarkeerde weergave van het tijdsverloop gepaard gaan.
  • Kenmerken zijn onbepaalde bijwoorden ('soms', 'altijd', 'dan', 'zo'n middag').

    We stonden uren na schooltijd op de hoek van het schoolplein, op andere dagen waren we thuis.
    Er hing altijd een leegte om haar heen. 

Slide 21 - Tekstslide

Definitie
gnomisch (tijdloos) praeteritum

Slide 22 - Tekstslide

Bepaalde ‘waarheden’ zijn in werkelijkheid niet aan tijd gebonden en staan daarom normaal gesproken in de praesens (o.t.t.). Sommige zinnen zoals ‘elke dag gaat de zon op’ kun je echter moeilijk in de verleden tijd zeggen. In zulke gevallen is er sprake van een tijdloos praesens
In verhalende teksten echter is het mogelijk dat zulke algemene waarheden een verleden tijd krijgen (een ‘episch praeteritum). In plaats van een tijdloos praesens hebben we dan dus een ‘tijdloos praeteritum’.
Deze bijzondere vorm is vaak een indicatie voor de ‘erlebte Rede’. 

Slide 23 - Tekstslide

Definitie objectief vertellen

Slide 24 - Tekstslide

Als de vertellende instantie enkel registreert, zonder inzicht te geven in de innerlijke wereld van één of meerdere personages

Slide 25 - Tekstslide

Definitie bewustzijnsroman

Slide 26 - Tekstslide

Een roman die voornamelijk bestaat uit één stroom van gedachten in de vorm van innerlijke monologen.

Slide 27 - Tekstslide

Waarom is lezersinbreng onmisbaar bij de opbouw van een verhaal?

Slide 28 - Tekstslide

De informatie die een tekst over een personage biedt, is per definitie onvolledig en moet wel door de lezer worden aangevuld

Personages zijn dus moeilijk los van de individuele lezer te beschrijven.

Slide 29 - Tekstslide

Schema gedachtenweergave
persoonstekst
vertellerstekst
indirecte reden
directe reden - zuivere pers.tekst
(directe innerlijke monoloog)
erlebte reden
(vrije indirecte reden)
bijzinnen 
(inquit plus voegwoord)
hoofdzinnen
hoofdzinnen
tijd verandert niet
tijd verandert naar o.t.t.
tijd verandert niet
persoon verandert niet
persoon verandert naar eerste
persoon verandert niet
inquitformule
spreektaalelementen
typografische signalen
bijw. van tijd/o.v.t.
tijdloos praeteritum

Slide 30 - Tekstslide

Definitie focalisator

Slide 31 - Tekstslide

Degene die (iets of iemand) waarneemt in het verhaal. 

Slide 32 - Tekstslide

Definitie gefocaliseerd object

Slide 33 - Tekstslide

Het object (kan een persoon zijn) dat wordt waargenomen of waarover wordt gesproken 
of gedacht

Slide 34 - Tekstslide

Definitie focalisatie

Slide 35 - Tekstslide

Het punt vanwaaruit de ruimte wordt waargenomen.

Is sterk bepalend voor het beeld dat de lezer ervan krijgt en voor de functie van de ruimte in het verhaal.

Slide 36 - Tekstslide

Definitie dubbele focalisatie

Slide 37 - Tekstslide

De verteller geeft tegelijkertijd ruimte aan zijn eigen visie als aan die van het personage

BINOCLE
De verteller ziet de hoofdpersoon en de hoofdpersoon neemt waar dat een opticien zijn bediende erop wijst de luiken te sluiten. 


Slide 38 - Tekstslide

Definitie en kenmerken 
inquit-formule

Slide 39 - Tekstslide

  • (Signaal)woorden die persoonstekst introduceren 
    'hij zei:’, ‘(…) dacht hij’ etc.
  • Een stijlfiguur waarbij een directe rede wordt aangekondigd.  
  • In de formule worden achter elkaar de volgende zaken expliciet verwoord:
    * Het feit dat iemand gaat spreken
    * De spreker
    * Dat nu gaat komen wat er gezegd wordt 
     
A. Jonas vond dertien een prachtige leeftijd om te sterven.
FOCALISATOR = Jonas
GEFOCALISEERDE OBJECT = dertien

B. Het vuur deed pijn. Pijn, dacht Jonas, pijn. Pijn, pijn. Pijn is helemaal niet vies.
FOCALISATOR = Jonas
GEFOCALISEERDE OBJECT = pijn van het vuur
INQUIT-FORMULE = Pijn, dacht Jonas, pijn.

Slide 40 - Tekstslide

Verschil tussen
verteller en focalisator

Slide 41 - Tekstslide

Verteller is de instantie die spreekt
Focalisator is de instantie die waarneemt

Slide 42 - Tekstslide

Definitie innerlijke monoloog

Slide 43 - Tekstslide

Gevallen waarin personages (deels) zelf hun gedachten verwoorden.

Slide 44 - Tekstslide