week 37 used to + conjunctions

Hi B2C!
Today's plan:
  • lesson 4 words
  • irr verbs
  • conjunctions & used to
  • Finish this week's task
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hi B2C!
Today's plan:
  • lesson 4 words
  • irr verbs
  • conjunctions & used to
  • Finish this week's task

Slide 1 - Tekstslide

Lesson 4 words
Page 44

Slide 2 - Tekstslide

irregular verbs p. 261
This week: 
to get – to know

Slide 3 - Tekstslide

Grammar: used to
- beschrijft situaties in het verleden die nu niet meer zo zijn
- In het Nederlands: 'vroeger'

Slide 4 - Tekstslide

Rules:
  • Used to kan achter elke persoonsvorm
  • Achter used to komt altijd het hele werkwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

examples:
I used to have a dog. 
We used to live in the UK.
She used to be a teacher.

Slide 6 - Tekstslide

Questions and negations
Bij vragen en ontkenningen gebruik je did en didn't. 
Let op: er komt dan geen dan geen -d meer achter use:

Did you use to be a soldier?
Did there use to be a playground here?
He didn't use to be so handsome!
My grandparents didn't use to have a car. 

Slide 7 - Tekstslide

Grammar: conjunctions
Conjunctions zijn voegwoorden. Je gebruikt ze om 2 zinnen samen te voegen. 
Ze hebben verschillende functies:

Slide 8 - Tekstslide

1. So
So = dus
Gebruik je bij een logisch gevolg

There was no food in the house so I went to the supermarket.
It was very cold so she wore a warm coat. 
It started to rain so I got my umbrella from the car. 

Slide 9 - Tekstslide

2. or
or = of
Gebruik je voor een keuze:

Would you like pizza or pasta? 
We start now or do it later today.  

Slide 10 - Tekstslide

3. and 
and = en
Gebruik je voor een opsomming:

At school we have to learn English, French and German.
In the fall break I'm going to visit Amsterdam and The Hague. 

Slide 11 - Tekstslide

4. because
because = daarom/omdat
gebruik je voor een reden of oorzaak

I'm going to sleep because I'm really tired.
They were celebrating because they won the game.

Slide 12 - Tekstslide

5. but
but = maar
gebruik je bij een tegenstelling

I love dogs but  I'm not very fond of cats. 
I want to call him but I don't have his number


Slide 13 - Tekstslide

Finish this week's task:
In the book: 
  • lesson 4: ex 9, 10, 11 p. 27-28
  • Lesson 5: ex, 6, 7, 8, 9 (p. 33-36)

Online: 
  • Test yourself 1.3
  • Lesson 5: ex 1, 2, 3, 4, 5

Slide 14 - Tekstslide