2.7 grammatica 1MK

1MK
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1MK

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Welkom
  • 8 minuten lezen
  • lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

timer
8:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

ZN is een afkorting voor?
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Mensen
B
Dieren
C
Planten
D
Dingen

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn nog meer zelfstandig naamwoorden?
A
Namen
B
Begrippen
C
Lopen
D
Slapen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Lw staat voor?
A
Lidwoord
B
Lekker weer
C
Luiwammes
D
Leeuw

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de lidwoorden?
A
Ik, jij, wij
B
Mooie, rode, grote
C
De, het en één
D
Kast, boek, tas

Slide 10 - Quizvraag

Een lidwoord staat nooit alleen in de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Waar staat het lidwoord altijd voor?
A
Werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Voorzetsel
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

De en een zijn bepaalde of onbepaalde lidwoorden?
A
Bepaalde
B
Onbepaalde

Slide 13 - Quizvraag

Een is een bepaald of onbepaald lidwoorden?
A
Bepaald
B
Onbepaald

Slide 14 - Quizvraag

Waarom zijn De en een bepaald en een onbepaald?

Slide 15 - Open vraag

Hoe kun je de zelfstandig naamwoorden in een zin vinden?

Slide 16 - Open vraag

Waar staat ww voor?
A
Werkwoorden
B
Wegwerpen
C
Wegwijs
D
Waterwoning

Slide 17 - Quizvraag

Hoe worden werkwoorden ook wel genoemd?
A
Stomme woorden
B
Doe-woorden
C
Niks
D
Gekke woorden

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het LW in de zin:
De jongen loopt naar huis.
A
De
B
Jongen
C
Loopt
D
Naar

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het LW in de zin:
Gisteren was het meisje zwemmen.
A
Was
B
Het
C
Meisje
D
Zwemmen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:
De jongen fietst hard.
A
De
B
Jongen
C
Fietst
D
Hard

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:
Op het bord is geschreven.
A
Het
B
Is
C
Bord
D
Geschreven

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het WW in de zin:
Wij lopen naar huis.
A
Huis
B
Naar
C
Wij
D
Lopen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het WW in de zin:
Ik slaap erg snel.
A
Ik
B
Slaap
C
Erg
D
Snel

Slide 24 - Quizvraag

Theorie

  • lidwoord (lw):
de, het, een
  • zelfstandig naamwoord (zn):
Utrecht, meisje, geld, kapper
  • werkwoord (ww):
zingen, zijn, keek, gelopen







Slide 25 - Tekstslide

Paragraaf 2.7 grammatica
M. opdr. 2-6-7-8-9-10-12-13-14

Slide 26 - Tekstslide