1. Leg alle kaartjes omgekeerd neer.
2. Pak om de beurt twee kaartjes. Heb je de tegenwoordige tijd en de verleden tijd van hetzelfde werkwoord
(bijvoorbeeld: leeft - leefde) dan zijn de kaartjes voor jou.
Heb je dit niet? Leg de kaartjes terug en de ander mag twee kaartjes pakken.
KLAAR?
Kies allemaal 5 woorden en maak met elk woord een mooie zin van minimaal 6 woorden.