herhaling

herhaling
VWO 4
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

herhaling
VWO 4

Slide 1 - Tekstslide

Tips/ Tops voor mij als vakdocent.....

Slide 2 - Open vraag

Tips voor het RC... maar kom ook met een oplossing

Slide 3 - Open vraag

Ik was gister aanwezig bij het Examengala....(en ik weet welke auto ik ga kiezen)

Slide 4 - Open vraag

In 2019 is het nominaal inkomen van Henk Grim met 2% gestegen ten opzichte van 2018. Het prijsindexcijfer over 2018 was 112,3 en in 2019 was dit 116,7.
Bereken de verandering van het reëel inkomen van Henk Grim over 2019 en bepaal of het hier een stijging dan wel een daling betreft.
A
Gestegen met 2,4%
B
Gedaald met 1,85%
C
Gedaald met 29,7%
D
Gedaald met 2,4%

Slide 5 - Quizvraag

als nominaal en reëel inkomen even hard stijgen, dan is er geen inflatie
A
juist
B
onjuist
C
geen idee

Slide 6 - Quizvraag

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 7 - Quizvraag

€ 20.000 drie jaar sparen tegen 2% samengestelde interest per jaar. Wat is de eindwaarde na 3 jaar?
De eindwaarde is het totaal van inleg en gespaarde interest.
(^ betekent 'tot de macht')
A
€ 20.000 x 1,06
B
€ 20.000 x 1,02
C
€ 20.000 x 1,03^2
D
€ 20.000 x 1,02^3

Slide 8 - Quizvraag

€ 20.000 drie jaar sparen tegen 0,3% samengestelde interest per kwartaal. Wat is de eindwaarde na 3 jaar?
De eindwaarde is het totaal van inleg en gespaarde interest.
(^ betekent 'tot de macht')
A
€ 20.000 x 1,003^12
B
€ 20.000 x 1,012^3
C
€ 20.000 x 1,003^3
D
€ 20.000 x 1,012^12

Slide 9 - Quizvraag

€ 1.000 vier jaar sparen tegen 0,1% samengestelde interest per maand. Wat is de eindwaarde na vier jaar?
De eindwaarde is het totaal van inleg en gespaarde interest.
(^ betekent 'tot de macht')
A
€ 10.000 x 1,01^48
B
€ 10.000 x 1,012^4
C
€ 10.000 x 1,001^48
D
€ 10.000 x 1,012^48

Slide 10 - Quizvraag

Bereken de contante waarde op 1 januari 2016 van een bedrag van € 400.000 dat op 31 december 2040 uitgekeerd zal worden. De rekenrente bedraagt 2,5%.
A
221.150,14 euro
B
215.756,24 euro
C
210.493,89 euro
D
226.678,90 euro

Slide 11 - Quizvraag

Bereken de contante waarde op 1 januari 2016 van een bedrag van € 400.000 dat op 31 december 2040 uitgekeerd zal worden. De rekenrente bedraagt 2,5%.
A
€ 221.150,14
B
€ 215.756,24
C
€ 210.493,89
D
€ 226.678,90

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is het pensioen welvaartsvast?Is het vermogen van het pensioenfonds een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen
B
Als de pensioen uitkering mee stijgt met de hoogte van de lonen

Slide 13 - Quizvraag

Zou deze vergrijzing voornamelijk een probleem zijn voor de betaalbaarheid van pensioenen (kapitaaldekkingsstelsel) of voor de AOW (omslagstelsel)?
A
Pensioenen (kapitaaldekkingsstelsel)
B
AOW (omslagstelsel)

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de 3 pijlers van het pensioen in Nederland?
A
WAO, bedrijfspensioen, zelf sparen
B
Zelf sparen, bedrijfspensioen, AOW
C
Loon, zelf sparen, bedrijfspensioen
D
AOW, bedrijfspensioen, omslagstelsel

Slide 15 - Quizvraag