Herhaling 1

Herhaling HFD 1
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Herhaling HFD 1

Slide 1 - Tekstslide

Hoe is een atoom opgebouwd?
  • Protonen
  • Neutronen
  • elektronen
  • Als je het atoomnummer weet wat weet je dan nog meer?
  • Hoeveel protonen er in de kern zitten.
  • Hoe bereken je hoeveel neutronen er in de kern zitten?
  • Massagetal - protonen = neutronen

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de kenmerken van een metaal?
  • Glimmend oppervlak
  • Geleiden stroom en warmte goed
  • Kunnen vervormd worden als ze heet zijn.
  • Kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen

Slide 3 - Tekstslide

Hoe heet faseverandering van gas naar vloeibaar?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Condenseren
D
Stollen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet de faseovergang van gas naar vast?
A
sublimeren
B
rijpen
C
stollen
D
condenseren

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet de faseovergang van vast naar gas?
A
sublimeren
B
rijpen
C
stollen
D
condenseren

Slide 6 - Quizvraag

Zie je op het plaatje een
zuivere stof of een mengsel
en waarom?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 7 - Quizvraag

Zie je op het plaatje een
zuivere stof of een mengsel
en waarom?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 8 - Quizvraag

Is dit een R of S zin?
Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken.
A
R
B
S

Slide 9 - Quizvraag

Is dit een R of S zin?
Veroorzaakt brandwonden.
A
R
B
S

Slide 10 - Quizvraag

Is dit een H of P zin?
Verwijderd houden van warmte.
A
H
B
P

Slide 11 - Quizvraag

Is dit een R of S zin?
Giftig bij aanraking met de huid en bij opname door de mond.
A
R
B
S

Slide 12 - Quizvraag

Welke atomen hebben meestal de covalentie 2
A
H, F, C, Si
B
O, N, C
C
O, S, Se
D
H, F, O, S

Slide 13 - Quizvraag

Een koolstofatoom heeft het massagetal 12,01. Hoe is dit atoom opgebouwd? (Dus hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft dit atoom?)
  • protonen = 6
  • neutronen 12 - 6 = 6
  • elektronen = 6

Slide 14 - Tekstslide

  • Een xenonatoom heeft het massagetal 131,3. Hoe is dit atoom opgebouwd? (Dus hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft dit atoom?)
  • protonen = 54
  • neutronen 131- 54 = 77
  • elektronen = 54

Slide 15 - Tekstslide

  • Een dobniumatoom heeft het massagetal 268. Hoe is dit atoom opgebouwd? (Dus hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft dit atoom?)
  • protonen = 105
  • neutronen 268 - 8 = 8
  • elektronen = 8

Slide 16 - Tekstslide

  • Een Radiumatoom heeft het massagetal 226. Hoe is dit atoom opgebouwd? (Dus hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft dit atoom?)
  • protonen = 88
  • neutronen 226 - 88 = 138
  • elektronen = 88

Slide 17 - Tekstslide

  • Een hassiumatoom heeft het massagetal 269. Hoe is dit atoom opgebouwd? (Dus hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft dit atoom?)
  • protonen = 108
  • neutronen 269 - 108 = 161
  • elektronen = 108

Slide 18 - Tekstslide

3 type Bindingen
Metaal binding                     ion binding                 covalente binding          

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

  • Een binding tussen twee niet-metaalatomen.
  • Er wordt een gemeenschappelijk elektronenpaar gevormd.
  • Het aantal atoombindingen dat een atoom kan aangaan met een ander atoom noemen we de covalentie van een atoom.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Deze moet je kennen!
tabel 1.43 van je boek

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de covalentie van koolstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de covalentie van waterstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de covalentie van zuurstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de covalentie van stikstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quizvraag

De ladingen van ionen
  • Metaalatomen kunnen elektronen afstaan aan niet-metaalatomen
  • De metaalatomen worden dan positief geladen ionen. 
  • De niet-metaalatomen kunnen de elektronen opnemen van de metaalatomen en worden dan negatief geladen ionen. 
  • Want in beide gevallen verandert er niets aan het aantal protonen.

Slide 28 - Tekstslide

Natrium-ion en een chloride-ion
Ion- binding in een zout

Slide 29 - Tekstslide

  • Een atoom wordt een ion als het elektronen opneemt of afstaat.
  • Bij een ionbinding spreek je van valentie

Slide 30 - Tekstslide

Dit noem je een ionrooster.

Slide 31 - Tekstslide

Hoeveel protonen en elektronen heeft Ca²⁺? 
  • Atoomnr. 20
  • Dus 20 protonen
  • 20 -+2 = 18 electronen

Slide 32 - Tekstslide

Hoeveel protonen en elektronen heeftt Fe³⁺? 
  • Atoomnr. 26
  • Dus 26 protonen
  • 26 -+3 = 23 electronen

Slide 33 - Tekstslide

Hoeveel protonen en elektronen heeft Fe³⁺? 
  • Atoomnr. 26
  • Dus 26 protonen
  • 26 -+3 = 23 electronen

Slide 34 - Tekstslide

Hoeveel protonen en elektronen?
Baruim2+
cadmium2+
stikstof3-
hafnium4+
goud3+
seleen2-
  • 56 protonen en 54 elektronenc2
  • 48 protonen en 46 elektronen2
  • 7 protonen en 10 elektronenc2
  • 72 protonen en 68 elektronenv2
  • 79 protonen en 76 elektronenc2
  • 34 protonen en 36 elektronen


protonen en elektronen2

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Hoe heet de binding tussen de deeltjes in een zout? Dus met een metaal en een niet metaal atoom.
A
zoutbinding
B
vanderwaalsbinding
C
atoombinding
D
ionbinding

Slide 39 - Quizvraag

molecuulformule
structuurformule

Slide 40 - Tekstslide

Teken de volgende structuurformule 
CH4

C2H6

NH3

Slide 41 - Tekstslide

Schrijf de molecuulformule op.

Slide 42 - Tekstslide

Een bekerglas is gevuld met 200 ml van een vloeistof. Het bekerglas zonder vloeistof weegt 100 gram en met vloeistof 244g. Bereken de dichtheid van de vloeistof in g/cm³. Welke vloeistof is dit?
  • Gegeven:  v =200 ml = 200cm³    m = 244 - 100 = 144g
  • Gevraagd : ρ  in g/cm³
  • Uitwerking: ρ = m/v
  •                           ρ = 144 / 200
  •                           ρ = 0,72 g/cm³
  •                           benzine

Slide 43 - Tekstslide

Een bekerglas is gevuld met een vloeistof met een dichtheid van 1,5 g/cm³. Het bekerglas zonder vloeistof weegt 100 gram en met vloeistof 340 gram. Bereken het volume van de vloeistof in het bekerglas in ml.
  • Gegeven:      ρ = 1,5 g/cm³        m = 340 - 100 = 240g 
  • Gevraagd : v in ml
  • Uitwerking: ρ = m/v 
  •                           1,5 = 240 / v
  •                           240 / 1,5 =
  •                           v = 160 cm³
  •                            v = 160 ml    v = 1,6 ∙ 10ˉ² ml

Slide 44 - Tekstslide

Een blokje met afmetingen 2,0 cm x 4,0 cm x 6,0 cm is gemaakt van een materiaal met een dichtheid van 3,4 g/cm³. Bereken de massa van het blokje.
  • Gegeven: ρ = 3,4 g/cm³      v = 2,0 cm x 4,0 cm x 6,0 = 48,0cm³
  • Gevraagd : m in g
  • Uitwerking: ρ = m/v
  •                           3,4 = m/ 48,0
  •                           m = 3,4 ∙ 48,0
  •                           m = 163,2 cm³
  •                            m = 1,6 ∙ 10² cmˉ³

Slide 45 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdr. 49 t/m 55 + 60

Slide 46 - Tekstslide